Jesaja stelt zich de ideaalsituatie voor als een feestmaal, door God zelf aangericht en opgediend.
Ik stel mij voor dat ik aan mag schuiven, mee aan mag zitten en mee-eten. Natuurlijk is het toegestaan er een soort luilekkerlandsituatie van te maken; hoewel: misschien niet voor de hand liggend in de vastentijd!
Uit de laatste twee regels blijkt dat het een maaltijd van barmhartigheid betreft.
Wat symboliseren dan voor mij die ‘vette spijzen’ en ‘belegen wijnen’?
Ligt er over mijn leven een sluier? Wat doet die sluier met mij?
Ignatius adviseert aan het begin en aan het eind van mijn gebed te vragen wat ik verlang.
Ik vraag dat die sluier van mij mag worden weggenomen.