In gedachten ben ik bij dit gebeuren. Bevind mij onder de mensen. Eventueel achtereenvolgens in verschillende rollen:
Als leerling: juich ik mee?
Als een omstander die meejuicht.
Het is goed te bedenken dat ‘Hosanna’ niet zozeer een juichkreet is. Het woord betekent ‘Hoor ons toch! Hoor mij toch!’ Waarom zou koning Jezus mij moeten horen? Wat heb ik Hem te vragen of te zeggen?
Als een van de tegenstanders die dit tafereel op de achtergrond knarsetandend aanzien?
Of misschien als iemand die niet in het verhaal genoemd wordt, maar die er in mijn voorstelling bij behoort te zijn. Bv. ikzelf?