Ik zie mijn klein en nietig ‘ik’ in de duizelingwekkende onmetelijkheid van het heelal, in de miljoenen en miljarden jaren van de evolutie, als ééntje tussen de zeven miljard mensen die nu op aarde wonen… Om te duizelen!
Ik ben niet het centrum van de werkelijkheid: ik ben een onooglijk deeltje (in tijd en ruimte) van Gods goede schepping…
Een ‘goede’ schepping, bemind en waardevol in Gods ogen: Hij heeft de wereld lief!
Wat doen deze woorden mij? Wat wil ik tot God zeggen?