Vlak vóór zijn sterven zegent de oude Jakob zijn twaalf zonen, op dat moment nomaden, verblijvend in Egypte, ver van het land dat ooit aan hun grootvader Abraham beloofd was. Over één van die nomaden, niet eens de oudste, wordt een visioen uitgesproken: ooit, niet nu: ooit zal hij te voorschijn komen die de staf mag dragen. Een herder. Hem zullen de volken gehoorzamen.
Weer dat verschijnsel dat er geloof wordt uitgesproken: nu is het er nog niet. Het is een ideaal in de verte. Een nakomeling die een herder zal zijn. Christenen belijden dat die belofte in Jezus waar is geworden. Kan ik dat geloven?
De geboorte van de mens Jezus ligt achter ons. Wij geloven in de wederkomst – ooit – van Christus. Is dat geloof van invloed op mijn leven? Richt ik mijn leven in naar dat vooruitzicht?
Waar kijk ik naar uit, als ik uitkijk naar het feest van Christus’ geboorte?
Aan het eind van mijn gebed voer ik een gesprekje al naar gelang: