Degene tot wie ik mij richt, wacht op mij en kijkt en luistert met vriendelijkheid naar mij. Dit is onze uitgangspositie in deze veertigdagentijd. Dit mag altijd het begin van mijn gebed zijn waar ik mij ook bevind. Daar word ik, bij wijze van spreken, stil van.
Het is belangrijk dat ik bid zoals ik ben en niet zoals ik zou willen zijn. Zo word ik ontvankelijk: in staat iets van God te mogen ontvangen.