Adventsretraite
Advent 2024: Zie, Ik begin iets nieuws!
Steun onsChristenen geloven dat God liefde is. Wat wil dat zeggen? Johannes, in zijn eerste brief, voert ons binnen in de kern van wie God en Jezus zijn: Liefde, die zichzelf zomaar geeft.
Diep in zijn hart hoort Abram een uitnodiging om zijn leven te veranderen. Om weg te trekken uit het vertrouwde, het onbekende tegemoet. In geloof weet hij dat die uitnodiging van de liefhebbende God komt.
Abram geeft gehoor aan Gods uitnodiging en trekt weg. Samen met zijn vrouw Sarai laat hij alles achter. Toch neemt het kinderloze echtpaar hun neefje Lot mee. Ze nemen het zekere voor het onzekere.
God lijkt hier wel een koopman die zomaar, gratis, liefde aanbiedt. Hij wenst onze diepste verlangens te vervullen, en wel in overvloed. Hij nodigt uit om aandachtig te worden voor wat Hij ons geeft.
Op de zesde dag maakt God de mens, bekroning van zijn schepping. God zegt van de mens dat hij naar zijn beeld en gelijkenis is gemaakt. Aan het einde van die zesde scheppingsdag stelt Hij vast dat dit scheppingswerk meer dan goed, héél goed is.
Jezus herstelt het gewonde leven van mensen. Gebroken en verworpen mensen krijgen een nieuwe kans. Sommigen beseffen dit. Anderen niet. Ook dankbaarheid is een genade die je al of niet kan laten binnenkomen.
Jesaja ontvangt deze profetie in een crisismoment voor Israël. Het volk vraagt zich af of God hen niet vergeten is. Als antwoord krijgen ze een heuse liefdesverklaring van God. Wat hen ook overkomt, Hij zal altijd bij hen zijn.
In naam van God bemoedigt Jesaja zijn volk dat in angst leeft. Hij kondigt aan dat er iets goeds gaat gebeuren. Jesaja roept op om ook zelf de komst van de Heer voor te bereiden. Om de belemmeringen voor de komst van de Messias weg te nemen.
In dit wondere genezingsverhaal gaat Jezus naar een bezetene toe die alle menselijke waardigheid lijkt verloren te hebben. Aan het einde van de ontmoeting is de man opnieuw mens geworden.
Het scheppingsverhaal is ten diepste een allegorie over de trouwe liefde van de scheppende God voor zijn mensen. En over hoe moeilijk het is voor de mens om helemaal te leven vanuit Gods onvoorwaardelijke liefde.
De psalmist voelt zich gevangen in van alles wat niet God is en wat hem weghaalt van het leven. Afwisselend ervaart hij angst en hoop, beklemming en vertrouwen.
Zacheüs is niet fier op zichzelf. Hij is nieuwsgierig naar Jezus maar houdt afstand. Hij maakt zich onzichtbaar. Toch ziet Jezus hem.
Jezus portretteert hier twee soorten mensen, twee verschillende wijzen van in het leven staan. De Farizeeër is zelfgenoegzaam. De tollenaar is zich bewust van zijn kleinheid en van zijn zonde. De een houdt God op afstand. De ander zet de deur open.
De leerlingen hebben net een topmoment beleefd. Jezus heeft een grote menigte te eten gegeven. De nacht is nu gevallen. Er is tegenwind. De leerlingen voelen zich aan hun lot overgelaten. Als Jezus naar hen toe komt, herkennen ze Hem niet.
God belooft zijn volk goed nieuws: hoop, bevrijding en genade. God voert uit wat Hij belooft. Dit doet Israël jubelen en juichen van dankbaarheid.
Jezus ontmoet een groepje vissers die ontmoedigd zijn. Ze hebben niks gevangen. Jezus stapt op hen toe. Wanneer ze zijn aanwijzingen volgen worden hun netten tot barstens toe gevuld. Die plotse overvloed maakt Petrus en zijn vrienden bang. Ze kunnen niet geloven dat dit hen te beurt valt.
Nicodemus komt Jezus opzoeken om met Hem te praten. Hij doet dit in de nacht. Hij kent Jezus nog niet goed.
Jezus zegt Nicodemus dat hij opnieuw geboren moet worden. Hij spreekt hem over het waaien van de Geest van God.
God belooft zijn geliefde volk de hemel op aarde. Voor iedereen in zijn eigen, concrete leven. Het lijkt te mooi om waar te zijn. Te meer daar deze belofte gedaan wordt op een ogenblik dat het Israël niet goed gaat.
In Maria begint God iets nieuws. Deze zwangerschap is echter onaanvaardbaar voor Jozef. In een droom richt God zich tot hem. Hij toont Jozef dat ook hij in dit nieuw begin een plaats heeft.
Aan het einde van de Bijbel biedt God zich opnieuw aan om binnen te komen bij mensen. Hij verlangt om met hen het leven te delen en te vieren: samen eten.
Paulus wil aan de inwoners van Kolosse duidelijk maken dat God hen in Jezus iets nieuws aanbiedt. Ook dat hun medewerking nodig is opdat dit nieuwe er kan komen.
Lucas doet ons het relaas van de aankondiging van de geboorte van Jezus. Het is een verhaal met veel bewegingen in het hart van Maria. Er is strijd. Twijfel. Angst voor het grootse waartoe God uitnodigt. De gelovige overgave van deze jonge vrouw maakt het mogelijk dat God mens wordt.
De komst van de Heer is een doorlopend verhaal. Het gebeurt elke dag. In gewone, kleine dingen. Gelovig zijn betekent dat je hier oog voor leert krijgen.
God is niet alleen aan het werk in Maria. Ook in Elisabeth. Beide vrouwen voelen dit aan. Zij zoeken elkaar op. In de ontmoeting is er vreugde.
Maria en Jozef moeten plotseling hun vertrouwde omgeving achterlaten. Voor de zwangere Maria komt dit heel ongelegen. Dit is het moment dat God uitkiest om mens te worden.
Jezus wordt geboren. God wordt mens in een baby-tje. De eersten die Hem gaan zien zijn herders, eenvoudige mensen. Zij krijgen van de engel een onwaarschijnlijke boodschap: Vandaag is jullie een Redder geboren.
Vandaag begint de 40-dagentijd, ook wel vastentijd genoemd. Het is een tijd om ons voor te bereiden op het Paasfeest. Jezus nodigt ons uit, en wel om samen te eten. Hij dringt zich niet op, maar laat ons vrij. Als we niet openen, komt Hij niet binnen. Maar als we wel open doen, wil Hij graag met ons samen eten. Dat is een heel hartelijke vorm van samenzijn, van elkaar nabij-zijn.
Het is een plechtige oproep van Gods kant. En het gaat inderdaad om iets heel wezenlijks. God spreekt me aan op een indringende manier. Het gaat om mijn toekomst, en niet alleen om die van mij, maar ook nog om anderen, die door mij beïnvloed worden. God wil dat ons leven veel vrucht draagt (Joh. 15,8). En Jezus zegt ook dat Hij gekomen is om ons het leven te geven in al zijn volheid (Joh. 10,10).
God wil het goede voor ieder van ons. Zijn wil is ons geluk. Maar dat lukt alleen als we ons er helemaal op in laten. Met half werk kom je bij God niet klaar.
Wie rechtvaardig is, heeft pech gehad, want Jezus is niet gekomen om hem of haar te roepen. Jezus is op zoek naar mensen, die hulp en vergeving nodig hebben. En ook wel naar mensen, die onder hun eigengereidheid toch ook hun schamelheid ervaren. Zeker is: Jezus’ erbarmen is eindeloos en voor iedereen.
Op beslissende momenten sluit God een verbond met zijn volk. Als het volk eigen wegen dreigt te gaan, doet Hij al het mogelijke om met hen verbonden te blijven. Hij sluit een verbond. De kern van dat verbond is een belofte. Nooit weer. Ik zal denken aan mijn verbond met jullie.
Gods volk is onderweg. Het trekt door de wereld en de tijd. Als God werkelijk met ons verbonden is, trekt Hij met ons mee. Ook al gaat het volk soms dwaalwegen. De God van het verbond is een barmhartige God. Die vergeeft en ons niet loslaat. In bezit houdt. En wonderlijke dingen voor ons blijft doen.
De Heer sluit een verbond. Maar Hij vraagt ook iets. Een verbond is wederzijds. Het moet van twee kanten komen. Ook van onze kant. Je moet er met je hart bij zijn. En bereid zijn wegen te gaan. Dan gaat het je goed. Dan vind je het leven.
Je houden aan het verbond betekent bij Hem blijven die het verbond met je sloot. Zijn wegen gaan. Of liever nog: jouw weg laten bepalen door zijn Nabijheid. Willen zijn waar hij is. Dag en nacht, voortdurend. Als Hij verder trekt, met Hem meegaan. Als Hij rust, je tent opslaan. Bij zijn tabernakel. Altijd in zijn Nabijheid.
Het verbond met God is blijvend. Het wordt steeds vernieuwd, opnieuw gesloten. God blijft dezelfde. Zijn verbondspartners volgen elkaar op. Nu is het onze beurt om erop in te gaan. Hier en nu gebeurt het opnieuw. Niet in een grijs verleden. Maar tussen God en wie hier levend bij elkaar is. Hij is geen God van doden maar van levenden. Van ons.
Een van de bijbelse beelden voor God is dat van de rots. Niet vanwege zijn hardheid, maar omdat Hij trouw is. Een betrouwbaar fundament. Dat grond geeft aan ons leven. God die eindeloos is in zijn trouw. Daar niet van af te brengen. Als een mens daarop ingaat, zijn kant van het verbond nakomt, bouwt hij zijn huis op een betrouwbaar fundament. Zijn leven is stormbestendig. Het valt niet als een kaartenhuis in elkaar. Want God zelf draagt zijn leven.
Jezus was de mens die het meest van ons allen verbonden was met God. Hij heeft het verbond met God ten volle geleefd. Hij heeft ons laten zien, dat je houden aan Gods woord niets anders is dan Hem liefhebben: bij Hem blijven, in zijn liefde blijven. Zo werd Hij de verpersoonlijking van het verbond. Hij zelf is Gods verbond met ons. Een nieuw verbond. Met ons. Met God verbonden blijven is nu: met Jezus verbonden blijven, in zijn liefde blijven. Zijn vrienden. Die hun leven geven aan Hem en aan elkaar. Tot onze vreugde.
God heeft een hart. En dat hart is ons goed gezind. Maar hoe kunnen we dat weten? Niemand van ons heeft God ooit gezien of gehoord! Welnu, Hij spreekt tot ons in zijn Zoon Jezus. Aan die Zoon heeft God heel zijn hart toevertrouwd. Daarom nodigt God ons uit, om naar zijn Zoon te luisteren. Van Hem kunnen we leren, hoe God is.
Als God een hart voor ons heeft en als God ons van daaruit iets te zeggen heeft, dan is het belangrijk, dat mijn hart daarvoor open staat.
Gods hart is als een reuze bron van levend water. Een bron die noodzakelijk is voor ons leven. Een bron die gelukkig nooit opdroogt. We putten uit vele bronnen. Niet alle doen ons goed.
Ik stel me voor hoe ik in de menigte sta en opschrik van die luide roep van Jezus.
Oorspronkelijk was het Joodse volk een herdersvolk. In de traditie van dit volk speelt de herder dan ook een grote rol. Jezus neemt ook deze beeldspraak over. En zegt op die manier heel belangrijke dingen. Jezus geeft zijn leven voor ons, en wel op een dubbele manier. 1. Zijn leven is er helemaal op gericht, ons te helpen en te beschermen. 2. Hij aanvaardt ook dat deze dienst Hem zijn leven zal kosten.
God heeft een hart. En dat spreekt in een tekst als deze. “Mijn hart wordt verscheurd.” God lijdt onder het gedrag van zijn volk. “Door barmhartigheid word Ik bewogen.” Door dik en dun blijft Hij zijn volk trouw.
Gods trouw en goedheid zijn hartverwarmend. Ze zijn ook verrassend. Ze overtreffen onze voorstellingen.
Als Jezus ziet wat er van het huis van zijn Vader, de tempel, geworden is, ontsteekt Hij in rechtvaardige toorn. Met harde hand maakt Hij een eind aan die situatie. Omdat Hij met zijn hart bij de dingen van zijn Vader moet zijn, moet Hij wel zo handelen.
Hoe gemakkelijk bekruipt ons het gevoel, dat we aan ons lot zijn overgelaten, dat we helemaal alleen zijn in wat ons overkomt, dat er niemand is die met ons meeleeft. Bijna nooit is dat helemaal waar. God zegt vandaag: En zelfs als dat zo zou zijn, als er geen mens meer is, zelfs niet je eigen moeder, dan ben Ik er nog. Ik vergeet je nooit.
Jezus aan het bidden, alleen met de Vader en met slechts de leerlingen om zich heen. Dat is de intieme ruimte waarin Hij de vraag stelt die voor Hem van levensbelang is: Wie ben Ik voor jullie?
God is als de heer die barmhartig is, zich door medelijden laat bewegen, kwijt scheldt en vergeeft. We mogen dat steeds weer ervaren. Des te wranger is het, dat wie barmhartigheid ondervindt, lang niet altijd ook zelf barmhartig is voor anderen. Dat roept Gods rechtvaardige toorn op.
Wat is de wereld voor God? Dat is onvoorstelbaar, beelden schieten tekort. En toch is er een onverbrekelijke band tussen Hem en al wat bestaat, tussen Hem en mij. Ik mag er zijn, omdat Hij mij gewild heeft. Mij liefheeft. Ik ben niet te min voor Hem.
Geloven heeft iets van over water lopen. Je moet ervoor uit je boot stappen. Het vertrouwde, zekere verlaten. En je aan iets wagen, wat eigenlijk niet kan. Het kan alleen als je je toevertrouwt. Aan Iemand die je daartoe uitnodigt.
Jezus heeft ons bekend gemaakt met de Vader. Wie God eigenlijk is, we wisten het niet. Weten we het nu wel? Wie Jezus ziet, ziet de Vader en begint er misschien iets van te begrijpen. Jezus blijft de toegang tot de Vader. Als we ons laten raken door zijn liefde.
Zo spreekt Jezus tot Nikodemus, en ook tot ieder van ons. Het is de belangrijkste boodschap, die Jezus mee te delen heeft. Hij doet het met woorden en met heel zijn persoon, trouw tot het bittere einde.
Het volk Israël wordt in deze tekst voorgesteld als een persoon, die van kindsbeen af opgevoed en geleid wordt. Zo kan de vaderliefde van God plastisch worden uitgebeeld.
De goedheid van de ouders wordt als vanzelfsprekend aangenomen. En tegelijk wordt ons voorgehouden, dat Gods goedheid nog veel groter is.
In het lange hoofdstuk 16 van het boek Ezechiël worden eerst de slechte herders beschreven en veroordeeld. Daarna vertelt God, de Heer, uitvoerig en liefdevol hoe Hij zelf zijn kudde weidt.
Jozef is een nobel mens. De zwangerschap van zijn vrouw Maria is hem een raadsel en zeker ook een diepe teleurstelling. Toch wil hij Maria niet bloot stellen. Dan komt een engel van de Heer hem vertellen, wat er gebeurd is. Jozef krijgt de opdracht de baby zijn naam te geven, en wel: Jezus; dat betekent God redt. Later zal de kleine Jezus Jozef met abba aanspreken. Mede dank zij Jozef krijgt dit woord voor Jezus een heel positieve klank.
God heeft een bedoeling met ons leven. Die wordt hier verwoord. En er wordt bij gezegd, dat God die weg ook mogelijk maakt. Ik ben niet aan mijn lot overgelaten. Jezus speelt hierbij een wezenlijke rol.
Als Jezus zou antwoorden dat de wet aan haar moet worden voltrokken, zou Hij het aureool van barmhartigheid verliezen. En als Hij zou zeggen, dat haar leven gespaard moet worden, zou Hij tegen de wet handelen. Het is een no-win situatie!
Het antwoord van Jezus is niet alleen heel slim, maar ook zeer diep. Aan het eind veroordeelt Hij de vrouw niet, maar zegt haar wel indirect dat haar daad zondig was. Ze heeft het vast nooit meer gedaan na deze indringende ervaring.
De weg die Jezus zelf is gegaan, is die van de graankorrel. Door te sterven leven geven. Wie Hem wil volgen, zijn dienaar wil zijn, moet dezelfde weg gaan. Dan zal hij zelf het leven vinden en ook leven kunnen geven aan anderen.
Een van de zaligsprekingen. Gelukkig ben je, je bent op de goede weg, als je barmhartig bent. Als je met je hart bij je naaste bent, vooral bij al diegenen die in nood verkeren. Als je zo voor anderen er bent, zullen zij het ook voor jou zijn. En ook de Vader in de hemel zal je dan barmhartig zijn. Er zijn voor jou.
Als je niets meer kunt, totaal verlamd bent, heb je anderen nodig die je brengen naar degene die je nieuw leven kan geven. Die de opening maken, naar Hem toe. En dat nieuwe leven kan verrassend zijn: niet alleen weer kunnen lopen, maar er weer helemaal mogen zijn, al je zonden vergeven.
Dragen en gedragen worden. Soms mag ik dragen, soms heb ik het nodig gedragen te worden.
Wie mag ik dragen? Wie dragen mij?
Brengt mijn dragen de ander ook werkelijk op een plek waar hij leven vindt?
In heel de geschiedenis heeft God zijn trouw bewezen. Steeds meer werd Hij een God van mensen. Met als hoogtepunt: Hij werd een van hen. De tijd daarvoor was rijp, toen Hij ontvangen kon worden door Maria. Toen zij dat aan zich liet gebeuren.
God ziet en hoort, is er met heel zijn hart bij, gaat er wat aan doen, maar…. Hij zendt Mozes om het daadwerkelijk te doen. God heeft mensen nodig om voor mensen te zijn wie Hij wil zijn: een barmhartige God.
De grootste barmhartigheid die wij kunnen ondervinden, is dat onze zonden worden vergeven. Dat we weer aanvaard worden. We zullen meer barmhartigheid ondervinden, als we ondanks alles toch mensen met een hart zijn gebleven, mensen in wie liefde wordt gevonden. En als we durven geloven dat dit ons zal redden.
Barmhartigheid moet je doen. Daarom zijn er werken van barmhartigheid, zoals die hier worden genoemd. Maar Jezus voegt daar nog een dimensie aan toe: wat je zo doet, doe je aan Mij. In de arme, de noodlijdende ontmoet je Jezus zelf. Barmhartigheid is geen kwestie van moraal, maar van navolging: wie mijn leerling wil zijn…
Zo werd Jezus enthousiast verwelkomd toen Hij op Palmzondag op een ezel Jerusalem binnenreed. Maar hoeveel mensen die op deze dag hosanna riepen, hebben enkele dagen later geroepen: kruisig Hem! ?
Jezus kijkt anders dan de meeste mensen. Hij ziet wat anderen over het hoofd zien. En wat Hij dan ziet maakt hem dankbaar en enthousiast. Meer nog: in deze arme weduwe herkent Hij zichzelf: liefde die zichzelf geeft.
Het laatste avondmaal was echt niet alleen maar knus en gezellig. Het ging hier in de hoogste mate om liefde, die zichzelf geeft. En die zich ook nog blijft geven als verraad uit eigen kring een rol speelt.
Kan ik me enigszins indenken, wat er in Jezus’ hart omging bij dit afscheidsmaal met zijn leerlingen?
Ik heb wel nooit mijn brood samen met Jezus in de kom gedoopt, maar wellicht heb ik wel dikwijls zijn lichaam ontvangen in de heilige communie.
Heb ik me wel eens verraden gevoeld? Door iemand uit eigen kring? Hoe verwerk ik dat? Of probeer ik het te verdringen? Dat laatste is op den duur geen oplossing.
Morgen beginnen die heilige drie dagen voor Pasen. We willen bij Jezus blijven in zijn lijden; Hem niet in de steek laten. We hopen iets te ervaren van zijn liefde tot het uiterste. Maar laten we geen gevoelens forceren. Veel beter is het in stilte en rust, de Heer in ons te laten werken.
De kruisiging was een uiterst wrede foltering tot de dood toe. Het vonnis, waarmee Jezus tot de kruisdood werd veroordeeld, was onrechtvaardig. Pilatus zei tot twee maal toe, dat Jezus niet schuldig was. Toch geeft hij toe en bekrachtigt het doodvonnis. Jezus ondergaat dit vreselijke lijden tot het bittere einde. In het Lucasevangelie is zijn laatste woord een overgave aan de Vader.
Twee crypto-leerlingen komen tevoorschijn en bewijzen Jezus de laatste eer, samen met de vrouwen, die niet ondergedoken waren. Zij hebben van nabij gezien, hoezeer het lichaam van Jezus verminkt was.
Eeuwig duurt zijn trouw. God is ook Jezus trouw gebleven. Ook in de dood liet Hij Hem niet alleen. Daarom had de dood voor Jezus niet het laatste woord. God haalde Hem door de dood heen. Hij leeft. Hij is te ontmoeten door wie het kan geloven. Ja, wie het gelooft zal ook zelf Gods trouw ondervinden.
– Bij het begin van de advent stel ik me de vraag wat echt belangrijk is. Dát moet groeien. De tekst zegt algemeen: de liefde moet groter worden. Voor wie moet míjn liefde overvloedig worden? Moge de Heer het mij geven. Via elkaar en de anderen komen we ook terug voor Hem te staan. Bespeur ik de bron van alle liefde in mijn concrete liefdes?
– Worden in mijn leven de dagelijkse zorgen soms een scherm dat God aan het zicht onttrekt? Het soort huis waarvoor je kiest, veel of weinig verdienen, dit of dat hebben of kunnen. Kan ik mijn blik verder richten, op de Liefde, met hoofdletter?
Ik bid met Psalm 25: Naar U, Heer, gaat mijn verlangen uit.
Soms ontstaat er ergens een beweging die mij dichter bij Gods Rijk kan brengen, en in Zijn licht kan doen wandelen. Durf ik dan genoeg loslaten om mij erbij aan te sluiten? Heer, laat mij inzien wat er mij weerhoudt om vreugdevol mee op te trekken. Ja, Heer, maak van mij een mens van verlangen.
Ik bid met Psalm 122: Hoe blij was ik toen men mij riep: wij trekken naar Gods huis!
De wijze waarop Gods Rijk zich aandient is altijd nieuw en onverwacht. Ook zij die het ontvangen zijn niet diegenen van wie men het normaal verwacht. Heer, lijkt mijn hart nog genoeg op een kinderhart, dat U zich ook aan mij kunt openbaren? Of ben ik soms te zeer een stronk geworden ?
Ik bid met Psalm 72: De arme die steun vraagt zal Hij bevrijden, de ongelukkige zonder hulp. Hij zal zich ontfermen over misdeelden; de zwakken schenkt Hij weer levensmoed.
Heer, ik mag erop vertrouwen: bij U zal het altijd overvloedig zijn. Uiterlijk maar vooral innerlijk. Hoe dikwijls mocht ik dat reeds ervaren!
Welke sluier moet daarvoor bij mij nog verscheurd worden?
Ik bid met Psalm 23: Mijn beker is overvol. Voorspoed en zegen verlaten mij nooit, elke dag van mijn leven.
Ieder mens ontwikkelt vele vormen van zelfbescherming. Welke muren heb ik opgetrokken?
Heer, wees Gij alleen mijn bescherming. Dan zal ik, zoals Gij, mijn poorten openen voor ieder mens die rechtvaardig verlangt te zijn. Alleen zo zal ik U in waarheid en gerechtigheid aanroepen, en ook vinden.
Ik bid met Psalm 118: Maak open de poort der gerechtigheid.
God kijkt niet zoals wij mensen naar de wereld en naar ons leven. Onze ogen zijn nog ondergedompeld in nacht en duisternis. Ook de mijne. “Zie” ik dit?
Heer, haal mij weg uit mijn duisternis. Doorprik mijn blinde vlekken. En wees Gij zelf het licht van mijn ogen.
Ik bid met Psalm 27: De Heer is mijn licht en mijn leidsman.
Ook in mijn leven tekent er zich een weg af. Waarheen leidt die? Er is Iemand die mij leidt. Heb ik daar de voorbije tijd iets van kunnen ervaren?
Heer, geef mij een luisterend oor om te kunnen horen wat achter mij gezegd wordt. Zo krijg ik wellicht aandacht voor de verloren schapen, aan wie ik enkel nog voor niets kan geven. Ook ik was een verloren schaap, en heb van U alles voor niets gekregen.
Ik bid met Psalm 147: De Heer verzamelt Israël uit de verstrooiing.
– Als ik terugblik op mijn gebed, op mijn dag, kan het dankbare inzicht groeien dat God veel voor mij heeft gedaan. Op termijn leer ik daardoor steeds fijner onderscheiden wanneer ik God volg en wanneer ik Hem weersta. Ik kan daarbij de dag van Christus voor ogen houden. Trekt het mij aan om ooit met Hem samen te zijn? Verlang ik echt gezuiverd te worden van alles wat weg van Hem wijst en vol te worden van Hem?
– God zal je laten schitteren voor heel de wereld. Ik moet dat niet zelf bereiken. Ik kan me voorstellen hoe ik me kleed met zijn mantel en zijn kroon. Wat doet het mij zo te proberen op Hem te gelijken?
Ik bid met Psalm 126: Ja, de Heer had voor ons iets groots verricht, we waren vol vreugde.
Daartoe wil God onder de mensen komen: om ons op te richten, ons de ogen te openen, ons te doen opstaan. Herken ik dit in eigen leven? Wie droeg / draagt mij tot bij Jezus? Wie mag ik dragen?
Ik bid met Psalm 85: Aanhoren zal ik wat God tot mij zegt, voorzeker een woord van verzoening.
Vandaag leren we een basishouding van de Bijbelse God kennen. Hij is een God die zijn schapen en lammeren weidt, ze samenbrengt, op zoek gaat naar wie verloren is. Daarin ligt heel zijn vreugde. Heb ik al ervaren dat God naar mij op zoek is, vooral wanneer ik verdwaald was?
Ik bid met Psalm 96: Zing voor de Heer een nieuw gezang, zing voor de Heer, alle landen.
Wie op de Heer vertrouwt, krijgt telkens weer nieuwe energie. De uitdagingen en beproevingen van het leven verdwijnen niet, maar we staan er niet alleen voor. Er is Iemand die ze samen met ons draagt, Iemand die onze last op zijn schouders neemt. Heer, laat mij geregeld tot U komen, en geef mij rust en verlichting.
Ik bid met Psalm 103: Verheerlijk mijn ziel de Heer, vergeet zijn weldaden niet.
Gods nabijheid en bereidheid om te helpen mag hieruit duidelijk zijn. Zijn oproep om niet bang te zijn komt talloze keren voor in de Bijbel. Ook al lijkt ons hart soms een kale, dorre grond, we hoeven niet te vrezen. Zelfs daar kan God bronnen van levengevend water laten opborrelen. ‘Wie oren heeft, hij luistere!’
Ik bid met Psalm 145: De Heer is bezorgd voor iedere mens, barmhartig voor al wat Hij maakte.
Vandaag krijgen we een niet mis te verstane uitnodiging om ons op onze Heer te richten. Hij wil niets liever dan ons op onze unieke levensweg te voeren. Maar wij lijken soms op die kinderen op het marktplein: er wordt voor ons op de fluit gespeeld, maar wij hebben niet gedanst. We worden uitgenodigd door God die het beste met ons voorheeft. Wat houdt ons toch tegen om op zijn uitnodiging in te gaan?
Ik bid met Psalm 1: Gelukkig de mens die weigert te doen wat goddelozen hem aanraden.
Elke tijd heeft zijn wegbereiders van de Heer, vurig als fakkels. Wie zijn voor mij wegbereiders van de Heer? Brengen zij mij dichter bij onze Heer?
Ik bid met Psalm 80: Bescherm wat uw eigen hand heeft geplant, het stekje dat Gij hebt gekweekt.
– Er is een vreugde die niet te maken heeft met wat je hebt, maar met iemand die je nabij is. Wij weten de Heer nabij. Welke vrede schenkt mij dat? Gaat mijn vreugde om Christus te kunnen volgen dieper dan alle armoede en onheil die ik ervoor zou moeten verdragen?
– God woont in zijn stad, Jeruzalem, het Sion dat elk van ons is. Zijn huis is de tempel van mijn hart. Wat roept dat bij mij op?
Ik bid met Jesaja: Jubel en juich, inwoners van Sion, want groot is de Heilige van Israël, die in jullie midden woont.
– Ik mag en kan Hem zien in het heden. Waar zie ik Hem aan het werk in mijn leven? Of wat belet mij Hem te zien? Heer, geef mij ogen die U zien en een hart dat U kan ontvangen.
– Om de weg te kennen die naar Hem leidt is geen GPS nodig, wel oprechte luisterbereidheid. Ben ik echt luisterbereid? Wat hindert in mijn huidig leven die luisterbereidheid?
Ik bid met Psalm 25: Wijs mij uw wegen, Heer, leer mij uw paden kennen
– Onze God is geen God die bevelen geeft en ze doet eerbiedigen. Hij nodigt uit. Waar heb ik zijn bescheiden, nederige uitnodiging gehoord in mijn leven? En waartoe nodigde God mij precies uit? Was mijn antwoord als dat van de eerste of de tweede zoon?
– Nederigheid is ook nodig om rouwmoedig van hart te kunnen zijn. Kan ik mijn zwakheid aanvaarden, en voor God brengen?
Ik bid met Psalm 34: Als je hart gebroken is, is de Heer nabij.
– Zijt Gij, Heer, voor mij ook nu de Komende? Scheur toch uw hemel open! Er is zoveel ongerechtigheid in die wereld die Gij met liefde hebt geboetseerd.
– Wat zie ik en hoor ik dat me toelaat te zeggen: Hij komt? Hij is gekomen? Hij zal komen? Het is hoogstnodig dat Hij komt. In mij, in de wereld van vandaag, in mijn omgeving, huisgezin, familie…
Ik bid met Psalm 85: Dauwt hemelen, uit den hoge, en laat de wolken gerechtigheid regenen.
– Zoon van David, zoon van Abraham… Wat roepen die namen in mij op? De profeet Natan tot David over de rijke die het schaapje van de arme afnam: ‘Die man ben jij!’. God tot Abraham: ‘Trek weg uit het land van uw vader naar het land dat Ik u tonen zal!’
– Jezus, zoon van Adam, Mensenzoon. Ignatius van Loyola nodigt ons uit Hem te zien als ‘mijn Schepper en Heer die voor mij is willen mens worden’.
Ik bid met Psalm 72: Dan zal Hij het geringe volk beschermen en de zonen der armen verlossen. Rechtvaardigheid zal in zijn dagen ontbloeien.
– “God met ons”, dat is Jezus’ naam. God met mij. Aan zijn vrienden zal Jezus vragen: ‘Willen jullie meegaan met Mij?’ Ik word uitgenodigd om met Hem te zijn, in Zijn nabijheid te leven. Hoe kan ik dat concreet gestalte geven in mijn leven?
– Wonen op mijn eigen grond… Die grond zijt Gij, Heer, de rots waarop ik vertrouw. ‘HEER, mijn rots, ik roep U aan, wijs mij niet af door uw zwijgen; blijf niet onverschillig voor mij.’ (Psalm 28)
Ik bid met Psalm 72: De arme die steun vraagt zal Hij bevrijden. De zwakken schenkt Hij levensmoed.
– Verhalen over onvruchtbaarheid… Ook mijn onvruchtbaarheid komt God vruchtbaar maken. Waarin ben ik onvruchtbaar? Hoe kan het luisteren naar Gods Woord daar opnieuw vruchtbaarheid brengen?
– De ‘gezindheid van de vaderen’: God alleen liefhebben, en Hem alleen dienen. Hoe kan ik groeien in die gezindheid? En wie is in mijn leven als Johannes de Doper: iemand die voor de Heer uitgaat en mij uitnodigt te groeien in de ‘gezindheid van de vaderen’?
Ik bid met Psalm 71: Want Gij, mijn God, zijt mijn verwachting, mijn hoop zijt Gij.
– De Heer van de wijngaard stuurt zijn Zoon. Hij is de volle mens, de mens die we moeten worden. Durf ik samen met Hem te zeggen: U hebt mij een lichaam gegeven, aan U, Heer, geef ik het terug. Hier ben ik, om uw wil te doen.
– Die God-mens zal ons als een herder weiden. Roept dat veiligheid bij me op? Over welke einden der aarde zou ik wensen dat Hij bij mij heerst? Welke vrede zou ik willen dat Hij brengt?
Ik bid met Psalm 80: God van de hemelse machten, keer U tot ons, kijk neer uit de hemel en zie, bekommer U om uw wijngaard.
– God wordt hier als een geliefde, als een minnaar, omschreven. En Hij heeft haast. Want geliefden willen dicht bij elkaar zijn. God wil zo dicht bij de mens zijn, dat Hij zelf mens wordt, in Jezus.
– Geloof ik dat dit ook in mij tot vervulling wil komen? Dat God ook in mij mens wil worden? Dat ik, net als Maria, een Christusdrager kan zijn? Ben ik klaar om Hem te verwelkomen, als een Geliefde?
Ik bid met Psalm 33: Zalig het volk dat de Heer heeft als God.
– Het Magnificat is het danklied van de kleinen en armen. Alleen aan hen kan God zijn wonderwerken doen. Herken ik die ervaring in mijn leven?
– Welke wonderwerken van God ervaar ik in mijn leven? Wat doet mijn hart van vreugde slaan? Kan ik God daarvoor danken? Ik kan proberen mijn eigen Magnificat, mijn eigen danklied voor God, te schrijven.
Ik bid met Samuël: De Heer doet mijn hart van vreugde slaan.
– God is heel nabij. Hij wil ook in mij mens worden. Maar dat gaat niet vanzelf. Er moet een weg gebaand worden. Daartoe zendt Hij een gezant, Johannes de Doper, die de mensen oproept zich te bekeren. Wie is die gezant van de Heer in mijn leven? Welke weg wijst hij/zij?
– “Johannes” betekent: “God is genadig”. Dat vat heel de zending en de verkondiging van Johannes de Doper samen. Ik draag de naam christen. Welke zending houdt dit in voor mijn leven?
Ik bid met Psalm 25: Wijs mij uw wegen, Heer, leer mij uw paden kennen.
– God wil zich een huis bouwen onder de mensen. Geen huis van steen, maar een huis van vlees, van mensen, een Kerk van mensen. Ook ik ben geroepen om dat levende huis mee op te bouwen.
– Zacharias dankt God om de komende verlosser, die als de opgaande zon aan de hemel is. Zo zeker als de zon elke morgen opgaat, zo zeker zal Jezus al wat duister en schaduw is in mijn leven, met zijn licht doorstralen. Heb ik dit al ervaren in mijn leven? En hoe richt dit licht mijn voeten op een weg van vrede?
Ik bid met Psalm 89: Gij zijt mijn Vader, mijn God, de steenrots van mijn heil.
– In Jezus is een nieuw licht opgegaan. Hij is het ware licht, omdat Hij God helemaal weerspiegelt. Hij wil ook mijn leven doorstralen en verlichten. Ben ik bereid Hem helemaal toe te laten in mijn hart?
– God blijft niet onzichtbaar, ver weg in een hoge hemel. Hij wordt mens. Het Woord wordt vlees. Dat is precies wat in deze adventsretraite elke dag is gebeurd: Gods Woord wordt vlees in mijn dagelijkse doen en laten. Hoe kan ik, ook na deze adventsretraite, zijn Woord vlees laten worden in mijn leven? Hoe kan ik Christusdrager zijn? Welke kleine, maar concrete stappen kan ik zetten? Heer, kom met uw licht, en woon in mijn hart.
Ik bid met Psalm 98: Opnieuw blijkt Gods goedheid en trouw.
Ik kan die ‘binnenkamer’ letterlijk nemen in de vorm van de afgezonderde ruimte die ik zoek voor mijn persoonlijk gebed. Die ‘binnenkamer’ kan ook verwijzen naar mijn hart van waaruit ik bid. Matteüs gebruikt een woord dat ook ‘schatkamer’ kan betekenen.
Mijn hart…, mijn gebed…, mijn afgezonderd-zijn als schatkamer. Daar sta ik bij stil en vraag me af waaruit die schat zou kunnen bestaan.
Mozes is opgeklommen naar de top van de berg. Alleen. Om God te ontmoeten. Maar daar gaat tijd overheen. Hij moet wachten. Uitzien naar… Verlangen… In die situatie klinken de woorden die hierboven vermeld staan.
Als je veiligheid zoekt, dan kun je het beste bij God terecht. Als je vastigheid zoekt, zekerheid, dan…
Het kan zijn dat mensen hem of haar uiteindelijk teleurgesteld hebben. Het kan ook zijn dat de omgang met God zó indrukwekkend is dat niets ter wereld – hoe mooi ook – daar boven uit gaat.
God is aan het woord. Hij heeft het over zijn bruid. Daarmee wordt zijn volk bedoeld. Dus ook ik! Hij ziet dat zijn mensen met van alles en nog wat bezig zijn. Hoe gemakkelijk Hij naar de achtergrond of zelfs geheel van het toneel verdwijnt. Terwijl Hij de God was die zijn mensen deed overleven in de woestijn. Daar haalden ze hun kracht en hun inspiratie vandaan. Vandaar de woorden die Hij hierboven uitspreekt.
Morgen wordt in de kerk voorgelezen hoe Jezus zich aan het begin van zijn openbaar leven veertig dagen en nachten terugtrok in de woestijn. De gebedstijd van vandaag zou kunnen helpen dat gebeuren uit Jezus’ leven beter aan te voelen.
Woestijn: soberheid, het leven in zijn naaktheid, zonder versiering, zonder afleiding. De plaats waar je jezelf tegenkomt, in al je kleinheid en je kwetsbaarheid. De duivel (in het Grieks: dia-bolos=in de war schopper) belaagt Jezus op een kwetsbaar moment, wanneer Hij alleen is, in de stilte, en hongerig. Hij zal ze gevoeld hebben, de verleidingen. Maar Hij heeft een open oor voor de stem die klonk bij zijn Doop: “Jij bent mijn geliefd kind…”. Dat is het voedsel waarvan Hij leeft. En Hij maakt zijn keuze.
Gods barmhartigheid is eindeloos, zijn woord is een woord van liefde en trouw. Genade, zomaar gratis voor mij. En telkens weer opnieuw. Ook als ik het niet kan of wil horen. Ook als ik mij er niet aan durf toe te vertrouwen.
Jezus leerde door gelijkenissen, ontleend aan zijn directe omgeving. In dit geval het zaad waarvan tijdens het zaaien een gedeelte terechtkomt op de weg, een gedeelte op rotsachtige plekken, een gedeelte onder de distels en een gedeelte op goede grond. Zo hoorde en zag Jezus het Rijk Gods in zijn gewone leven van alledag. Door te luisteren en te verstaan met de oren van het geloof.
Het zaad groeit ongemerkt in een aarde die daarvoor bewerkt is. Zo gaat het ook met Gods Woord. Je hoeft er niks voor te doen, behalve het te ontvangen. Daarvoor open te staan. Zoals in het lied:
Heer onze Heer, hoe zijt Gij aanwezig en hoe onzegbaar ons nabij.
Gij zijt gestadig met ons bezig, onder Uw vleugels rusten wij…
Het Onze Vader is een van de weinige, misschien wel de enige, inkijk in Jezus’ persoonlijke gebed en zijn intieme relatie met God, die Hij zijn “Abba (=papa)” noemde. Het gebed maakt deel uit van de Bergrede (Mt 5, 6, 7). Ik stel me voor dat ik samen met Jezus bid.
Het Rijk van God, zijn Koningschap is daar waar de naastenliefde, de barmhartigheid, de vergeving, de goedheid het laatste woord hebben. Iets verder in de Bergrede zegt Jezus (Mt 6, 25. 33): “Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet méér dan het voedsel en het lichaam niet méér dan de kleding? Zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid, dan zal dat alles u er bij gegeven worden…”
Wat moet er geschieden? Wat is Gods wil? “En God schiep de mens als zijn beeld. Als beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen…En God zag dat het heel goed was.”(Gen 1, 27.31). “De plannen die Ik met u heb hebben uw heil voor ogen, niet uw onheil, en bereiden u een hoopvolle toekomst “(Jer 29, 11).
God wil naastenliefde, barmhartigheid, vergeving voor alle mensen, ook voor mij. Maar soms gaat dat ten koste van veel pijn, zoals Jezus zelf heeft ondervonden. “Vader, als Gij wilt laat dan deze beker mij voorbijgaan. Maar toch: niet mijn wil, maar uw wil geschiede…” (Lc 22, 42)
(naar Ignatius van Loyola)
Wie zeggen de mensen, dat Ik ben, vraagt Jezus aan zijn leerlingen. Petrus ziet in Jezus meer dan zomaar iemand. En Jezus ziet in Petrus meer dan zomaar iemand.
Jezus trekt op doorreis door Samaria en rust uit bij een bron. Aan een vrouw die water komt putten vraagt Hij, hoewel dat eigenlijk verboden was: “Geef Mij wat te drinken.”
De engel kwam naar Maria en zei: je hebt genade gevonden in de ogen van God. Je zult de moeder worden van de Messias.
De jongste van twee zonen heeft zijn deel van de erfenis alvast opgeëist en heeft het erdoor gejaagd. Nu ziet hij zijn situatie onder ogen. Voor zijn vader geldt: uit het oog, maar niet uit het hart. Hij ziet uit naar de thuiskomst van deze zoon.
Vruchtbaar zijn: het moet eigenlijk heel eenvoudig zijn. Jezus geeft ons een nieuw gebod: elkaar liefhebben. Wij willen dat graag waar maken. En toch is het leven vaak meer ingewikkeld dan wij verwachten. Wij kunnen het gevoel krijgen dat wij alles behalve vruchtbaar zijn.
In deze gelijkenis probeert Jezus ons een duidelijke boodschap te geven. God kijkt naar ons, naar mij persoonlijk, vol vertrouwen dat het goed komt. Hij heeft alle geduld. En nog meer dan dat: Hij wil aandacht, zorg, liefde aan mij besteden, de grond onder mijn voeten omspitten en voeden. Het is mijn taak barmhartigheid toe te laten.
Wanneer ik werkelijk Gods vertrouwen in mij ontvang, en zie hoe eindeloos zijn geduld met mij is, kan ik niet anders dan met zijn ogen naar anderen kijken. Dat betekent altijd nog een kans geven, altijd blijven geloven dat het deze keer goedkomt. En als dat deze keer niet zo is, blijven geloven in een volgende keer. Het is alleen mogelijk wanneer ik besef dat God ook keer op keer geduld met mij heeft.
Ik probeer de plaats en alle mensen in dit verhaal te zien en ik neem zelf een plek in de synagoge. Zit ik tegenover Jezus, naast Hem, ver weg, dicht bij? Ik gebruik zoveel mogelijk mijn voorstellingsvermogen om dit verhaal te beleven.
Door de eeuwen heen probeerden de profeten deze boodschap door te laten dringen. Een boodschap van Gods diepe mededogen en compassie voor zijn geliefde mensen. Jezus maakt, in zijn eigen persoon, de boodschap voor ons duidelijk en zichtbaar. Dat God een God is die met ons meelijdt. Een God is die met ons meehuilt. Zijn ‘almacht’ bestaat in een denkbeeldige hand die even mijn wang streelt of mijn schouder drukt wanneer ik het moeilijk heb. Dat is een heel ander beeld van almacht dan dat van een hand die controle uitoefent. Om het geheim van deze vorm van almacht te begrijpen, oefen ik in ontvankelijkheid. Open oren, open ogen, open hart.
In de tijd van Jezus dachten mensen dat een mislukking (verlamd zijn, blindheid, doof zijn) een straf van God was. Het was makkelijk de zonden van anderen te kennen en je eigen zonden niet onder ogen te durven zien. En vandaag is het niet anders! Jezus ziet hoeveel de vier vrienden van hun verlamde vriend houden. Ze nemen ongelooflijke maatregelen om te zorgen dat hij bij Jezus komt. En Jezus ziet hun geloof. Hun vertrouwen dat Jezus een verschil kan maken. Op basis van de liefde en geloof van zijn vrienden (niet van hemzelf), worden alle zonden van de verlamde man vergeven. Jezus wil laten zien dat het om vergeving en barmhartigheid gaat. Dat liefde, en niet de zonden, het laatste woord heeft.
Gedurende deze bezinning heb ik Jezus beter leren kennen. Als iemand zuiver van hart is, is Jezus dat zeker wel. Hij oordeelt niet. Hij blijft altijd weer een kans geven en Hij blijft vertrouwen dat het goed komt. Hij ziet altijd dat klein zaadje goedheid in elke mens en richt zich daarop. Ik hoef niet eerst braaf te zijn om zijn liefde te verdienen. Hij heeft alle mensen lief zoals ze zijn. In het moment dat ik met volle overtuiging besef dat ik bemind ben, zoals ik ben en niet zoals ik had moeten zijn, ben ik zuiver van hart.
De innige relatie die God met de mens heeft is ook voor dichters bijna onmogelijk met woorden te beschrijven. Psalm 139, en ook de vrije vertaling van deze psalm door Huub Oosterhuis, probeert iets van dit geheim aan het licht te brengen. God peilt mijn hart. Hij doorgrondt mij. Hij kent mijn gedachten van verre. Wanneer ik open ben voor zijn nabijheid, geef ik Hem de kans mij op zijn weg te leiden.
Ik wil U bedanken daarvoor, dat Gij mij ontzagwekkend gemaakt hebt.
Ik stel mij voor dat ik die zoon ben. Was – letterlijk en figuurlijk – ver van huis. Keert op zijn schreden terug. Onzeker. Hoe zal hij ontvangen worden? Overweldigend onthaal…
De leerlingen hebben brood gekocht en sporen Jezus aan iets te eten. Intussen heeft Hij het gesprek gevoerd met de Samaritaanse vrouw. Heeft in haar een bron van liefde aangeboord. Daarmee heeft Hij de wil van zijn Vader gedaan. Dat noemt Hij ‘zijn spijs’. Daar voedt Hij zich mee. En is op zijn beurt spijs geworden voor die vrouw.
Hier doet Jezus voor de tweede keer een broodwonder. Nu is het met name bestemd voor hen die ‘van ver’ gekomen zijn. Jezus laat zien dat Gods goedheid, zijn (geestelijk) voedsel, zijn genade voor iedereen bestemd is. Niemand uitgezonderd.
Jesaja stelt zich de ideaalsituatie voor als een feestmaal, door God zelf aangericht en opgediend.
Uit de laatste twee regels blijkt dat het een maaltijd van barmhartigheid betreft.
Ignatius adviseert aan het begin en aan het eind van mijn gebed te vragen wat ik verlang.
Ik probeer mij voor te stellen hoe God voor mij de tafel dekt. Als een tafeldienaar. Om het mij naar de zin te maken. God in de rol van dienaar, bediende. Zoals het lied zingt: ‘Dat Gij ons draagt, dat Gij ons dient.’ De God in wiens nabijheid ik mij plaats om tot Hem te bidden. Die op mij neerziet met barmhartigheid. Die God staat ten dienste van mij? Kan ik dat geloven?
De psalm zingt dat God zo te werk gaat ‘voor het oog van mijn belagers’. Ik ga na of er in mijn (geloofs)leven sprake is van ‘belagers’?
Sta ik sterker tegenover ze door mijn gebed?
Het volk had dorst; stond droog.
Het volk begint meteen te morren en te klagen, als het ergens behoefte aan heeft.
Maar ook die mensen worden blijkbaar verhoord!
Op de bruiloft van God met zijn mensen is Jezus de wijn. Of anders gezegd: zorgde Mozes tijdens het Oude Verbond voor het overlevingswater; op de bruiloft van God met zijn mensen maakt Jezus daar wijn van: genade op genade.
Er is een rol weggelegd voor Jezus’ moeder: zij attendeert op de nood van anderen; doet een voorbede. Ook voor de leerlingen: zij mogen getuigen zijn. En het wonder in zich opnemen.
Strikt genomen hebben die Schriftgeleerden gelijk. Zowel de vrouw als de man (waar is die in het verhaal?) zijn bij overspel de dood schuldig, aldus de Wet van Mozes. Jezus herinnert zijn tegenstanders aan de momenten dat zij konden rekenen op Gods vergeving. Waarom gunnen zij dan niet aan anderen wat ze zelf – onverdiend – gekregen hebben? Als jij ooit zonde hebt bedreven en vergeven bent, waarom deze vrouw dan niet? Maar als je niet weet wat vergeving is, ja dan ga je naar anderen met stenen gooien.
Genezingen verrichten werd beschouwd als arbeid. En dat was verboden op sabbat. Jezus geneest desondanks toch, zij het middels minimale arbeid. Dat maakt de woede gaande van zijn tegenstrevers. Die zelfs zo ver gaat dat ze Hem uit de weg willen ruimen. Jezus plaatst zijn genezingsarbeid in een dramatisch kader: ‘Mag je op sabbat iemand redden of doden?’ Niet-genezen op sabbat stelt Hij gelijk met iemand de dood aandoen! Wel genezen met redden.
In mijn gebed probeer ik aanwezig te zijn in die synagoge. Ben getuige van wat daar gebeurt. Leef me in in verschillende personen:
Het verhaal van Jezus slaat op het feit dat er mensen van het begin af aan bij God in dienst zijn. Die worden straks vorstelijk beloond. Maar die kunnen niet hebben dat anderen, die eerst zondaar waren, en pas veel later in hun leven in dienst van God zijn getreden, dezelfde vorstelijke beloning krijgen.
Jezus’ tegenstanders plaatsen Hem en alles wat Hij doet welbewust in een kwaad daglicht, omdat het gewoon niet goed kan en mag zijn wat Hij doet. Hij geneest, maakt mensen die het slecht maken – in alle betekenissen van het woord – beter, en dat schrijven zij toe aan de macht van het kwaad! De Nederlandse uitdrukking ‘Wie goed doet, goed ontmoet’, blijkt dus lang niet altijd op te gaan.
Is dat oude verhaal niet een beeld van de werkelijkheid zoals ik die elke dag meemaak?
Het verhaal zegt tevens dat de uiteindelijke overwinning gaat naar het goede en dat het kwaad eens en voor al, definitief, het onderspit delft. Dat is een geloofsuitspraak, want daar is in de realiteit soms weinig van te zien.
De bidder sluit de ogen niet voor de realiteit. Zoveel mensen die het bestaan van God ontkennen, of er zelfs geheel onverschillig tegenover staan. Mensen die lijken te zeggen: ‘Je kunt doen wat je wilt, want er is toch niemand die het ziet.’ En toch heeft Jezus straks aan het kruis reden tot zo’n gebed: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’
Zul je zelf de overtuiging hebben dat je alleen maar goed hebt willen doen, en desondanks geconfronteerd worden met het tegendeel. Hoe blijf je dan overeind? Door er van uit te gaan dat er wel degelijk een God is, die oog heeft voor het goede. Dat Hij het ziet.
Niet het verhoord worden, maar het verlangen ernaar is in onze wereld en in ons geloofsleven het allerbelangrijkste! Want dat verlangen ís al die andere wereld waarop ik hoop.
Het boek Wijsheid stamt waarschijnlijk uit de tijd dat het Land bezet werd door de Grieken. Die Grieken achtten zich hoog verheven boven die boerse inwoners van Palestina. Vele joden gingen dan ook met hun tijd mee, en namen de gebruiken van die aantrekkelijke cultuur over. Zij keken met minachting neer op degenen die trouw bleven aan de God van hun vaderen, aan zijn Wet en de joodse rituele gebruiken. Bovenstaande tekst zou heel goed passen in de mond van die “vergriekste” volksgenoten.
In gedachten ben ik bij dit gebeuren. Bevind mij onder de mensen. Eventueel achtereenvolgens in verschillende rollen:
Een slaaf, maatschappelijk gezien het laagst geplaatst, wordt door God zijn uitverkorene genoemd. Jezus heeft deze tekst van Jesaja overwogen en zich aangesproken gevoeld.
Jezus weet dat Petrus Hem in de steek zal laten als het er echt op aan komt. Zijn reactie is één en al barmhartigheid. Geen spoor van boosheid of wrok. Nee, ‘…wees maar niet ongerust…’ Zo is de Koning van de barmhartigheid.
Jezus houdt maaltijd samen met zijn leerlingen. Hij heeft ze “vrienden” genoemd. Drie jaar zijn ze intensief met Hem opgetrokken. Ze hebben in Hem de Messias gezien en ze hebben mogen meemaken hoe zijn Koningschap vorm kreeg als barmhartigheid, naastenliefde, vergeving. Nu horen ze Jezus zeggen dat een van hen Hem zal overleveren. Een vriend zal de barmhartigheid en de naastenliefde welbewust afwijzen en inwisselen voor vijandigheid en haat.
Zo ziet dus de Koning van de barmhartigheid er uit. Als een slaaf die anderen de voeten wast. Een slaaf doet wat zijn meester zegt. In de slaaf zie je de meester. In Jezus’ handelen zie je God aan het werk. God die jou en mij de voeten wast…
Tot hier is het koningschap van Jezus dus gekomen. Als een misdadiger terechtgesteld, gemarteld en gedood.
Het was voorbereidingsdag voor de sabbat. Op de avond voor deze verplichte rustdag zitten de vrouwen bij het graf.
Meerdere malen had Jezus het hun voorgehouden, zijn lijden, dood en verrijzenis. Nu is het zover, en nu wordt de getuigenis van de vrouwen afgedaan als beuzelpraat.
Jezus is niet dood, maar leeft. De dood heeft toch niet het laatste woord. De barmhartigheid blijkt sterker dan alle negatieve krachten, zelfs sterker dan de dood.
Contempleer langdurig dit prachtige portret van Jezus. Het is de grondwet van het Evangelie, de weg die Jezus gegaan is en waartoe Hij elk van ons – elk op zijn onvervreemdbare wijze – uitnodigt.
Ik laat me door deze woorden persoonlijk aanspreken. Soms kan iemand weken, maanden, jaren lang rondlopen met in het hart het stille, niet weg te duwen verlangen naar een soort nieuwe start, naar een herijken van het geleefde leven, naar tijd voor de levende God! Maar het komt er niet van. Nu is het de gunstige tijd! En je staat er niet alleen voor. Je begint deze veertigdagentijd samen met ontelbaar velen. En God, Hij wacht op je.
Openstaan als een kind, zonder vooroordelen, ontvankelijk, vrij… zonder een gezond-kritisch onderscheidingsvermogen te verliezen: zou dat kunnen? Hoe zou dat zijn?
Leven als een beminde dochter/zoon van de Vader, dankbaar, gegeven… Durf ik, kan ik, wil ik, kies ik daarvoor? Of zit er teveel eelt op mijn ziel?
Kan ik met de woorden van Oosterhuis bidden: ‘Wek mijn zachtheid weer; geef me terug de ogen van een kind; dat ik zie wat is, en mij toevertrouw, en het licht niet haat’.
enkel stilte,
vertoeven bij de gestorven Heer, rouwend, ingekeerd,
gedenkend, dankbaar,
zijn mateloze, alles gevende liefde
voor alle mensen, voor iedere mens, voor mij…
en wachten… met psalm 131… op wat?… op wie?
‘meer dan wachters naar de morgen,
meer dan wachters
uitzien naar de morgen…’
In korte kernachtige zinnen kun je het wereldbeeld van gelovigen weergeven. Maar die kernachtige zinnen hebben een lange geschiedenis van zoeken en van strijd. Hoe verwierf ik mijn wereldbeeld?
God verschijnt in onze menselijke tijd en ruimte. Tegelijk beseffen wij dat God tijdloos is, eeuwig. Mijn leven heeft dus diepe wortels, niet beperkt door de menselijke maat. Durf ik dat te geloven?
Licht verschijnt niet zonder duisternis. Er wordt getuigenis afgelegd dat het licht sterker is dan de duisternis. Wat zeggen mij die beelden – geeft mijn geloof mij licht?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Jozefs intimiteit lijkt niet meer veilig. Wat er gebeurt is bedreigend. Wat doe ik als de werkelijkheid anders uitpakt dan wat ik verwachtte?
Kan ik mij inlaten met een gang van zaken die ik niet zelf op gang bracht?
Jozef voelt God zo nabij, dat hij terugdeinst. Hem wordt moed ingesproken en de uitnodiging gegeven om gerust te zijn op de afloop. Kan ik dat ook zijn?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
De biologie kijkt sprakeloos toe: God krijgt gestalte in een mens. Kan ik die werkelijkheid tot me laten doordringen?
Wie in verwachting is, kan toeleven naar een groots moment: leven geven aan een nieuwe mens. Hoe ben ik daar getuige van?
De zoon zal een intieme naam krijgen, vol geborgenheid: God met ons. Zal Hij bij mij zijn?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Een indrukwekkende koning, betrouwbaar, waarachtig. Hij zal onze diepste verlangens realiseren. Is dat mijn beeld van God?
Kan ik Jezus zien als koning, mijn koning?
Zou ik zelf op deze koning kunnen gaan lijken, als ik probeer Hem na te volgen?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Als ik stil word, toont mijn werkelijkheid zich aan mij. Ik zie wie ik wil zijn, maar vooral: wie ik ben. Kan ik dat onder ogen zien?
Ik probeer naar mijzelf te kijken zonder weg te duiken of te argumenteren.
Hoe ervaar ik mijn onvermogen in mijn relatie met God?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Jezus is heel open naar mij toe. Ik mag zeggen wat ik hoop en waar ik naar verlang, zelfs wat ik wil. Wat is mijn antwoord op zijn vraag?
Ik vertrouw mij toe aan wie mij echt kan helpen. Dat vraagt enige moed, en vertrouwen. Kan ik Hem in de ogen zien?
Kan ik mijn ogen rust gunnen, zouden ze ‘stil’ kunnen worden? Zou ik dan beter iets van God kunnen zien?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Zacharias gelooft niet zomaar dat God zich mengt in zijn leven. Hem wordt opgelegd stil te zijn tot waar wordt wat hij wilde betwijfelen. Hoe zou ik dat ervaren?
Sta ik open voor een moment waarop God toont dat hij in mijn leven een rol wil spelen?
Zou ik heel mijn communicatievermogen stil kunnen leggen – behalve dat wat mij met God verbindt?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Wat Maria overkomt, brengt haar in beweging. Ze wil het delen met iemand die de beweging begrijpt, zelfs overneemt in een sterke fysieke reactie. Hoe voel ik wat hier gebeurt?
Het is de Geest van God die ons inzicht geeft in wat we zien gebeuren. Durf ik God te noemen bij wat ik beleef?
Maria en Elisabet delen de vreugde van het nieuwe leven dat in hen groeit. Herken ik die vreugde, en kan ik die delen?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Met God op weg gaan betekent je vastigheid en rust verlaten en het onzekere aandurven van de ontmoeting met God. Ben ik daarvoor beschikbaar?
Wakker blijven kan betekenen dat je de ontmoeting met God niet onopgemerkt wilt laten blijven. Het zou je kunnen ontgaan. Hoe kun je dat voorkomen?
God mij nabij laten komen vraagt heel actief ruimte scheppen. Het is weggaan bij mijn vertrouwde zelfbeeld, mijn gevestigde orde. Krijgt God dan de plaats die Hem toekomt?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
In het drama dat Lucas schetst wordt de wereldse overheid met zijn streven naar macht en geld het decor voor de komst van de hemelse overheid. Waar voel ik me bij thuis?
Elke belastingbetaler moet zichtbaar worden. Ik kom ook in beeld. Wat is mijn bijdrage aan de komst van het koninkrijk?
De keizer vraagt mensen naar hun oorspronkelijke geboorteplaats terug te gaan voor de telling. Waar zou ik dan heen gaan? En al die mensen die niet meer terug kunnen, wat moeten die doen? Kunnen ze bij mij terecht?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Een boot op zee, problemen – het doet denken aan de vluchtelingendrama’s. Probeer ik me bewust te blijven van wat hen overkomt? Ben ik gelukkig met mijn thuis?
Zeemannen die zich ellendig voelen in een door de golven opgetilde boot – dan moet het wel heel erg zijn. Maar het bestaan kan ook mij beroven van mijn verworvenheden, mijn opleiding, mijn status. Roep ik de Heer dan, en hoe?
Wij hopen dat de Heer de storm weet te bedaren die woedt in onze omstandigheden, die woedt in ons innerlijk leven. Wat ik vraag: dat Hij rust schept en veiligheid garandeert. Dat ik blij kan zijn als een zeeman die zich weer thuis kan voelen op de zee.
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Wij kunnen visioenen levend houden: er is veel mogelijk voor wie gelooft in de Heer die ons vrij komt maken. Kan ik daarin meegaan?
Het onmogelijke wordt mogelijk: levend water voor onze ziel, onze droogte doorweekt. Niet langer blijven we in de verstarring, maar we kunnen opspringen en luidkeels vreugde uiten. Kan ik meedoen?
Rivieren waar nooit water was: beeld voor liefde die gewekt wordt waar ik het niet verwachtte. Wat is mijn visioen?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
God deelt zich mee aan een mens – de engel is het beeld voor die overbrugging. De hemel openbaart zich – in Nazareth! Kan daar iets goeds uit voortkomen?
Een jonge vrouw, eenvoudig maar in een goede traditie. Gewoon, maar onvermoed bijzonder: de bakermat van de verlossing. ‘God heeft jou uitgekozen.’ Wordt het mij ook gezegd?
Wie zich bewust wordt van de nabijheid Gods, deinst als vanzelf terug. God zal bij mij zijn? Ik overweeg wat dat betekenen kan.
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Het onderweg zijn gaat voort. We worden ervoor geroepen. Kan ik ingaan op de oproep?
Grote schoonmaak in het landschap – van mijn innerlijk leven. Kan ik opgehoopte nalatigheid ruimen? Mijn oneffenheden bijwerken?
Als ik de weg vrij gemaakt heb, zal God ook komen: dat heeft Hij immers beloofd. Vertrouw ik Hem?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Opnieuw de engel: een echte adventsfiguur. De herhaalde schrikreactie bij zijn verschijning wordt direct beantwoord: vrees niet. Hoe is mijn ontvankelijkheid als God zich aandient?
Er leven diepe verlangens in ons, zo diep dat ze aan God worden toevertrouwd. Welk verlangen koester ik?
Ouders verwachten veel van hun kinderen. Wanneer maakt een kind ons blij? En als het ouder wordt?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Jeruzalem is vanouds een plaats waar hemel en aarde elkaar raken. Kan ik zelf zo’n plaats zijn en het stralende licht voelen van die zon?
Aan de schepping gaat duisternis vooraf, chaos. Ik bid dat de ordenende schepping ook in mij het stralend licht zal wekken.
Het gaat van mond tot mond: er is een plaats waar God verschijnt. De schittering van het licht van de Heer is aantrekkelijk voor iedereen. Voor mij ook?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Hoe geef ik eer aan God? Buig ik, kniel ik, lig ik plat ter aarde? Of vind ik het de moeite niet waard en moet God leven met mijn eigenstandigheid?
Lucas tracht de ervaring van Maria in woorden te vangen: juichen, mijn redder, zijn minste dienares. Is dat ook mijn ervaring? Weet ik mij gekozen?
Geen woord van protest of weigering. Gods ingrijpen in de geschiedenis wordt geweldig gevonden. Kan ik de diepte peilen van wat hier gebeurt?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Aan het ontwaken gaat vaak een droom vooraf, waarin de menselijke geest nieuwe levensruimte gewaar wordt. Soms wordt dat zichtbaar. Wat heb ik waargenomen?
Gods verschijnen, op welke manier dan ook, maakt diepe indruk op mensen. Het is ontzagwekkend en tegelijk aantrekkelijk. Herinner ik mij nog hoe en waar ik dat beleefde?
Als het hemelse een menselijke ervaring wordt, wordt God toegankelijk. Zou ik werkelijk bij God kunnen zijn?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
De boodschapper van God maakt verachte herders tot vindplaatsen van goddelijk licht. Wat overkomt mij als de hemel in mij oplicht?
Hier is het nieuws een bron voor algemene vreugde. Wij worden gered, dat wil zeggen: wij worden vrije mensen door deze redder. Kan ik Hem herkennen?
De messias kiest niet voor aanzien en populariteit. Hij wint zijn terrein met totale zelfgave. Wat is voor mij aantrekkelijk?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Wanneer sloeg mijn hart over van blijdschap? Hier wordt het gezegd van een hele stad, de stad van God. Vriend en vijand komen erop af. Kan ik meegenieten?
Cadeaus geef je als je vreugde wilt delen. Bij Jesaja zijn ze van grote omvang. Wat is mijn geschenk?
Kamelen, wierook en goud zijn symbolen uit de oude tijd voor grote rijkdom. Wie daar iets van kan geven, is welgesteld. Goud voor een koningskroon, wierook om eer te bewijzen. Hoe voel ik mij in zulk gezelschap?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
God lijkt niet onder de indruk van het menselijk leiderschap. Onze wereld wordt op zijn kop gezet. Bij God is het sleutelwoord deemoed: ze maakt vrij. Mij ook?
‘Alles verliezen’ – hoe zou ik dat vinden?
Wie beschouw ik als sterk, wie als zwak? Kan ik mijn manier van doen als ik mensen beoordeel herzien? Kan ik leren kijken met de ogen van God? En licht maken wat donker is?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
God treedt binnen in zijn eigen maaksel: de mensenwereld. Zijn komst wordt slechts door weinigen begrepen. Kan ik proberen te begrijpen dat Hij begin en einde is?
We kunnen vertrouwelijk worden met God, als ‘kinderen van God’, geborgen en verankerd in Hem als kinderen in een gezin. Ik probeer of ik kan worden als een kind telkens als ik naar God zoek en vraag.
Het leven kan oppervlakkig worden, maar ik kan mijn leven verdiepen door het op Jezus af te stemmen. Alle dingen komen mij dan voor als nieuw: dat is opnieuw geboren worden, uit God. Hoe beleef ik dat zelf?
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
De volkstelling brengt zoveel volk op de been dat er nergens plaats was voor deze geboorte. Hij wordt in een doek gewikkeld. Men zegt wel dat hij de lijkwade al kreeg bij zijn geboorte om duidelijk te zijn over het verloop van zijn leven. Kan ik die eenvoudige oorsprong herleiden, ook van mijzelf?
Een voerbak. Hij zal voedsel worden voor velen. Hij voedt hart en ziel van wie van hem wil houden. Laat ik mij voeden door dit kind, mijn leven verdiepen door de volledige liefde?
De engel krijgt groot gezelschap. Het hemelse hof toont zich aan de mensheid: ze eren God. Wie zich daarbij aansluit mag voelen hoe vrede de harten van de mensen vervult, de mensen van wie God houdt. Ik voeg me in dat gezelschap.
Als de voorgenomen tijd om is, sluit ik mijn gebed met een woord van dank voor wat ik mocht ontvangen.
Het ongelofelijke wordt waar: God is een mens geworden. Hij woont in ons midden, ik kan met Hem spreken. Zoals een vriend spreekt met een vriend.
Dat God zich aftekent in Jezus toont ons, dat God niet vervreemd is van mensen. Hij wordt mens in ons, als wij liefde en trouw realiseren. Zal zijn komst mij daartoe in staat stellen?
Ik mag leven met deze mensgeworden God in Jezus. Bij de Vader vandaan is Hij tot bij mij gekomen. Ik mag vreugde voelen en innerlijke vrijheid. Ik vraag Hem mogelijk te maken, dat ik op Hem ga lijken.
De veertigdagentijd is een tijd om God te zoeken.
God heeft zijn eigen wegen, waarvan Hij hoopt dat mensen die gaan.
Gods wegen zijn ons vaak te weinig bekend.
Gods wegen kennen vraagt om de gave van de onderscheiding.
Jezus zelf moest zich voorbereiden op zijn zending, geleid door de Geest.
We zijn genodigd om in het koninkrijk van God binnen te gaan.
Het is belangrijk om je te realiseren wat in het leven voor jou belangrijk is.
God nodigt niet alleen uit, Hij zoekt de mens.
God deed alles om ons te maken tot wie we zijn.
God is mij nabij en Hij vraagt mij Hem nabij te zijn.
Luid klinkt een stem in de woestijn van deze veertigdagentijd.
Het doet goed om bij de Heer te verblijven.
God heeft al wat is en leeft lief.
God heeft ons niet alleen lief, maar Hij verlangt naar ons.
Gods liefde voor ons betekent dat Hij ons niet aan ons lot kan overlaten.
Mensen kunnen nauwelijks beseffen hoe God met hen omgaat.
Het grootste bewijs van Gods liefde is dat Hij vergeeft.
God is liefde. Liefde leven is van God zijn.
Jezus door hartstocht gedreven: omdat zijn Vader in het geding was.
Hier en nu is de plek en de tijd waar ik mijn keuzes moet maken.
God is met mijn wegen vertrouwd.
Proberen is al genoeg. Jezus vult ons pogen aan.
De weg kan zo smal zijn dat we anderen nodig hebben om de weg te gaan.
Geloven is ‘zien’. Maar het moet je gegeven worden.
Wie is geschikt voor het koninkrijk van God?
Het licht kwam in de wereld.
In Jezus wordt de profetie vervuld.
Jezus geeft leven.
Jezus vraagt een persoonlijk antwoord.
Jezus is de weg, de waarheid en het leven.
Naar wie zouden we moeten gaan?
Jezus volgen uit liefde.
De weg naar nieuw leven is de weg van de graankorrel.
Het nieuwe leven vinden veronderstelt dat we met Jezus verbonden blijven.
We kunnen niet leven als we niet met God verbonden zijn.
God geeft kracht en moed, telkens weer.
God is de Enige, Hij alleen. Hij vraagt erom in mijn leven de Eerste te zijn.
De weg naar een nieuw leven is een weg zonder al te veel bagage.
Slechts één ding is noodzakelijk: de weg van je God gaan.
Wat begint met ‘Hosanna!’ eindigt met ‘Kruisig hem!’
Het naderend afscheid kondigt zich aan.
Dat trof Jezus diep: Een van zijn vrienden zou Hem verraden.
De tijd wordt alsmaar korter, het Uur is nabij.
De weg van de liefde is de weg van de dienaar.
Ik sta onder het kruis.
Naast Maria en Johannes.
Ik probeer te begrijpen, dat het niet alleen voorbij is, maar ook volbracht.
Hij buigt het hoofd en geeft de geest.
Een stille dag.
Er valt niets anders te doen dan met de Maria’s de stilte van het graf te zoeken.
Daar te gaan zitten.
En te kijken.
En te wachten.
Wat ons rest: zien en geloven.
De leegte zien en geloven in de Levende.
Midden onder ons.
Laten we als zijn leerlingen terug naar huis gaan.
Midden in de gevaren van deze tijd en onze angsten zullen wij de Heer zien komen.
De honderdman kent zijn plaats in de wereld.
Jezus laat ons delen in zijn relatie met de Vader. Wij zijn degenen aan wie Hij wil openbaren wie de Vader is.
Jezus wil de mensen voedsel geven opdat zij voldoende kracht hebben om naar hun leven terug te keren.
Een ontmoeting met de Heer kan mij moed geven om terug te gaan naar mijn dagelijks leven.
Voor Jezus is bidden alleen niet voldoende. Hij vraagt dat ons leven met dat bidden overeen komt.
De blinden volgen Jezus, zonder te zien waarheen Hij hen leidt.
Deze week werd duidelijk dat God de mens nabij is in de chaos, in de moeilijkheden en de onzekerheden van het leven. Telkens weer steekt Hij zijn hand uit om ons op weg te zetten.
In de chaos van haar tijd vraagt Hij aan Maria, om mee te werken aan zijn heilsplan voor deze wereld.
God spreekt tot concrete mensen op een welbepaalde plaats en in een welbepaalde tijd.
De fouten die ik maakte verhinderen mij soms om ten volle te leven. Soms gebruik ik ze als uitvlucht om niet het goede te doen: ‘Ik kan niet anders – dat is een kwetsuur uit het verleden – dat is door mijn opvoeding …’
God loopt het risico er negenennegentig achter te laten om op zoek te gaan naar dat ene.
Het leven kan soms lastig en uitputtend zijn. Soms is het leven moeilijk.
Johannes de Doper staat in het Verbond van God met Israël. Dat Verbond schenkt aan het volk wetten die het leven bepalen en profeten die spreken uit Gods hart. Nu komt het Rijk de hemelen: in Jezus wil God zelf helemaal bij de mensen leven.
Er komt zo vaak negatieve kritiek, een afwijzend oordeel, van mensen over anderen. De wijsheid kijkt naar het resultaat van het handelen.
Elia was voor de schriftgeleerden een uitvlucht om niet te geloven in wat God in hun tijd bewerkte.
Ook de mensen van onze tijd zijn vol verwachting op zoek naar een messias voor hun leven, op zoek naar de weg tot het geluk.
Wij krijgen vandaag een opsomming van namen met veel onbekende personen. Er zijn ook bekende namen bij, goede en vrome mensen, maar ook zondaars en kinderen uit zonde geboren. Zij zijn in de geschiedenis verdwenen maar hebben toch ook hun bijdrage gehad aan de komst van Jezus.
Jozef weet niet wat in deze situatie goed is: moet hij volgens de wet zijn vrouw aanklagen? Of mag hij zijn hart volgen en haar niet kwetsen?
Zacharias kan niet geloven dat de Blijde Boodschap ook voor hem bedoeld is.
Maria is een jong meisje dat ‘uitgehuwelijkt’ is aan Jozef. De engel Gabriël zegt haar: ‘Je bent begenadigd, de Heer is met je’.
Maria heeft Gods genade ervaren en gehoord dat haar nicht ook door God begenadigd is.
Maria aanvaardt de lof van Elisabet. Maar zij verwijst onmiddellijk naar God: Hij is het die haar groot maakt.
Ook hier weer gebruikt God het kleine als instrument om zijn plannen uit te voeren. God bekleedt met de macht van de Heer al wie herder is voor zijn volk.
De geboorte van nieuw leven maakt ons gevoelig voor de goede krachten die in de wereld aan het werk zijn.
Het nieuwe is begonnen: een kind is geboren. Een voederbak is zijn eerste verblijf.
Ik sta aan het begin van mijn retraite. Het is net alsof ik aan de voet sta van een berg die ik moet beklimmen. Jezus’ weg naar Pasen eindigt ook boven op een berg. Terwijl ik vooruit kijk naar die tocht van veertig dagen vraag ik me af:
Een berg is uitdagend en tegelijk schrikwekkend, soms overweldigend, maar veelbelovend.
Nu ik nog aan de voet sta en omhoog kijk voel ik me klein.
Ik vraag God om moed en kracht en vertrouwen.
God is altijd bereid om te helpen. Hij komt te hulp wie Hem daar om vraagt.
Erkennen dat ik hulp nodig heb is noodzakelijk om geholpen te worden.
Als ik God te hulp roep is zijn antwoord: ‘Hier ben ik!’
Gezien worden, geroepen worden, alles achterlaten en volgen is het wonder van de roeping van Levi. Het is het wonder dat zich in deze dagen ook aan mij kan voltrekken. Jezus heeft ook mij gezien en geroepen.
Mijn tocht is een tocht met God. De tekst van vandaag is vol beloften waaraan ik me kan toevertrouwen. Maar vertrouwen, op God vertrouwen, is zo gemakkelijk niet.
Voor de tocht de berg op heb ik proviand nodig. Ook Jezus kreeg honger in de woestijn. Hij vastte. Wat neem ik mee?
In de bergen is een gids noodzakelijk, iemand die de weg weet, een richtingwijzer. Mozes was de gids van zijn volk in de woestijn, maar ook hij werd op zijn beurt weer geleid.
Ik wil veilig en met God in vrede leven en de berg op gaan op weg naar Pasen. Jona roept ons op die vrede te herstellen en uit de weg te ruimen al wat tussen mij en God in is komen staan.
Heel vroeg in de morgen, als de natuur ontwaakt, de frisse koelte mij prikkelend goed doet, ga ik op stap. De eerste stappen berg op ontlokken een loflied aan mijn ziel.
Goede relaties zijn van groot belang voor al wie de top van de berg wil bereiken. Je moet op elkaar aan kunnen. Goede relaties zijn van eminent belang voor mijn inwendige vrede. God wil dat wij leven. Onvrede vergalt mijn leven.
Terwijl wij rustig onze stappen omhoog zetten gaat de zon op.
Zij brengt licht en kleur en warmte voor alles en iedereen.
De opgaande zon is het symbool van de verrezen Heer, die eveneens verrezen is voor iedereen.
Als je de berg opgaat laat je de drukte van het alledaagse gedoe achter je.
De bergwereld confronteert je met de grootsheid van Gods schepping.
Je voelt je klein worden, maar uitgenodigd om Gods grootheid te ervaren.
Hoe reageer ik daar op?
Het begin van de tocht bergop voert veelal door bos. De geur, het vocht, de frisse lucht zijn weldadig. Positief gestemd voel ik mij tegenover alles en iedereen.
Ik voel Gods barmhartigheid in de natuur om mij heen.
De rijkdom van de natuur is onuitputtelijk. Bij elke stap die ik zet in het bos vind ik nieuwe planten, bessen, bloemen. Tekenen van Gods royaliteit.
Alles leeft en dient het leven.
Al verder trekkend op onze levensweg doet God ons delen in zijn levenswil.
Een van de gevaarlijkste struikelblokken op onze weg is onze drang gezien, gewaardeerd, (hoog)geacht te worden. De leerlingen van Jezus hadden het er onder elkaar geregeld over wie toch de belangrijkste van hen was. Maar Jezus houdt ons keer op keer voor dat je aanzien enkel krijgt door elkaar te dienen.
Veelal loopt in de bergwereld de weg omhoog langs een beek. Stromend, klaterend, helder fris water. En de oevers zijn vol leven. Planten en dieren en ook de verder trekkende mens genieten van de overvloed.
De bergen zijn er gewoon, in al hun stoere onverzettelijkheid en al hun uitdagende schoonheid. Zo is het ook met mijn leven: Het is mij gewoon gegeven, met al z’n mogelijkheden en uitdagingen, z’n beloften en eisen.
Stappen, de berg omhoog, vraagt om ritme en regelmaat. Net als onze daagse dag, gewoon de dingen doen zoals ze zich aandienen. Maar soms word je verrast, sta je stil; een onverwacht uitzicht, een verrassend inzicht.
Doorgaans zijn je gedachten onder het klimmen heel concreet. Hoe voel ik me?
Gaat het lekker? Waar zet ik mijn voeten neer? Maar soms, als in een flits, komt een gedachte bij me binnen, welt er iets in me op dat mijn stappen overstijgt en me aanspreekt.
Geen enkele mens is hetzelfde. Iedereen, op weg omhoog de berg op, heeft z’n eigen last te dragen. Oog in oog met God die roept wordt duidelijk, wat mij van die last kan bevrijden of ze dragelijk maken.
Vermoeid geraakt door het klimmen stuit de wandelaar op zijn beperktheden. Hij wordt nederig, op zoek naar een beetje schaduw, een rustplaats, Gods schaduw over je heen.
Jezus kreeg dorst en vond de put van Jakob. Hij vroeg een vrouw Hem wat water te geven. Een beker koud water is een weldaad op onze tocht. Maar wat is onze diepe dorst en wat kan die stillen?
Een berg beklimmen is een compromisloze activiteit. De top oefent een grote aantrekkingskracht uit, maar ik kan er enkel maar komen door te blijven klimmen. Elke andere actie houdt mij af van mijn doel.
Verder klimmend komen we bij de boomgrens. We laten de schaduwen achter en komen in het volle licht. We zijn ook halverwege de tocht met Jezus naar Pasen.
Het wordt warmer, inniger.
Het pad naar omhoog wordt smaller, oneffener. Ik moet goed kijken waar ik mijn voeten neerzet. Onderscheiden wat echt is in mijn daden, mijn gevoel, wat mij dichter bij God brengt of wat mij van Hem verwijdert.
We hebben de bossen diep onder ons gelaten en komen in het gebied van de Alpenweiden. Een nieuwe wereld, groen en kleurrijk door de vele bloemen. Onze weg naar Pasen brengt ons dichter bij Jezus die ons voorgaat.
Het getingel van de koeienbellen klinkt als muziek in mijn oren. Heel de natuur om mij heen is een wonder.
Bergwandelaars moeten op het pad blijven, de dieren met rust laten en geen bloemen plukken. Regels beschermen het leven, maar het leven is er niet om de regels te dienen.
De weg is lang en wordt steiler. Vermoeidheid doet zich gevoelen. Ook de lange duur van de weg naar Pasen kan knagen aan mijn godsverbondenheid.
Al klimmend kijk ik omhoog naar de top. Die komt dichterbij. Achterom kijkend wordt het uitzicht grootser. Ik voel me kleiner worden, nietiger, maar gedragen.
Hoe onherbergzamer de natuur om je heen, des te sterker wordt het bewustzijn alleen te zijn. Jezus, op weg naar Pasen, ervaart toenemend de onherbergzaamheid van de mensen om hem heen. Hij staat alleen, onbegrepen, onwelkom.
Zolang het licht is kan ik verder trekken, naar de top, en in Jezus’ voetspoor op weg naar Pasen. Als het duister wordt, in de natuur of in mijn geest, dan ben ik tot niets meer in staat. Ik heb licht nodig.
Hoe hoger ik kom des te uitdagender de top aan mij trekt. Jezus trekt mij aan, ook al gaat hij ongebaande wegen naar Pasen.
Rusten, op adem komen, drinken en vooruit kijken naar de route die voor mij ligt. Op weg naar Pasen wordt die weg lastiger, dreigender, onheilspellend zelfs.
Alleen gelaten worden hoort tot de benauwendste ervaringen van mensen.
Zolang alles goed gaat is er niets aan de hand, maar bij tegenspoed……?
De tocht door de bergen is verraderlijk. Na iedere bocht komt er nog een bocht en na elke helling volgt er weer een helling. Maar wie het pad blijft volgen en niet opgeeft zal de top bereiken.
Sommige woorden van Jezus zijn hard als de rotsen, waar onze weg door omhoog gaat. Als we hoger komen wordt de lucht ijler, onze last zwaarder, onze voeten trager.
Vallen en opstaan hoort bij het leven. Vallen en uitglijden hoort bij elke bergtocht.Soms is dat angstig, gevaarlijk. Maar als ik weer op mijn beide voeten sta en verder kan, dan voel ik kracht en vreugde en dankbaarheid.
Een helpende hand, een bemoedigend woord doet wonderen als de tocht zwaar en lang wordt. Gods aanwezigheid als hart onder de riem.
Tegenover de bijna goddelijke majesteit van de bergwereld staat het afzien, de moeite die het kost haar te bedwingen. Hoe meer ik Jezus in zijn menselijkheid zie en volg, des te meer kan ik mij met Hem verbonden voelen.
De liefde zegt nooit: ‘Zo is het wel genoeg’. De liefde van Maria, overvloedig uitgegoten over Jezus voeten weerspiegelt Gods overvloedige liefde voor mij.
De bergtop trekt, maar tegelijk ervaar ik dat het als maar zwaarder wordt, de weg te volgen. In het voetspoor van Jezus gaan lijkt aantrekkelijk, maar in de praktijk is haast iedere stap lastig.
Soms is de top van de berg in wolken gehuld, wolken die je van het uitzicht beroven en de weg verduisteren. Judas loopt in het duister. Hoe groot kan de duisternis worden?
Pesachmaal wordt afscheidsmaal wordt liefdesmaal. Het ritueel van de geslachte lammeren wordt het ritueel van de zich overleverende Mensenzoon.
Wat bij elke bergtocht een moment van trots en voldoening is, het bereiken van de top, is op deze dag een verschrikking. Waar heel de wereld zichtbaar wordt, wordt vandaag al het kwaad zichtbaar, voelbaar, ervaarbaar.
Op de top van de berg nodigt alles uit om te beschouwen. De weg omhoog, die ik met Jezus heb afgelegd. Alles wat ik achter mij heb gelaten. Alles wat ik heb gevonden, ervaren. Het oude is voorbij. Wat is het leven waartoe ik word uitgedaagd?
Het paasmysterie is overrompelend en ongelooflijk tot op de dag van vandaag.
Op het moment dat Jesaja deze woorden uitsprak, waren de volken rond Jeruzalem samengetrokken. Onafzienbare legers. Niet om vrede te leren, maar om de stad te veroveren. Maar Jesaja overziet het tafereel en zegt: ‘Stel je voor dat ze gekomen waren om van ons vrede te leren. Dat hadden ze gedaan, als wijzelf in vrede hadden geleefd en de geboden van Heer waren nagekomen…’
Waar anderen zich wellicht afvroegen: ‘Waar is God nou?’, daar zag Jesaja een kans voor een nieuw begin…
Toekomstmuziek. Want de realiteit was bar en boos. Israël voerde oorlogen om zichzelf te verrijken. Armen, weduwen en wezen kwamen om van ellende, terwijl de rijken zich te goed deden aan overdaad. In hun arrogantie dachten ze dat de wereld van hen was. Dwars doorheen die situatie ziet de profeet een nieuwe toekomst. Degenen die zich niets van Gods gebod aantrekken, zijn weggevaagd. Wat overblijft is een sieraad…
Te midden van de barre realiteit ziet Jesaja een nieuwe toekomst. Die zal bewaarheid worden door iemand op wie de geest van God rust. Onkreukbaar en betrouwbaar. Hij zal de mensen ervan overtuigen dat leven naar Gods leefregels iedereen gelukkig maakt; een paradijselijke situatie creëert.
Jesaja zingt dit lied vlak nadat zijn Jeruzalem verwoest is door ‘de volken’; als een puinhoop is achtergelaten! Dwars door die narigheid heen ziet hij een nieuwe toekomst voor de berg waarop Jeruzalem is gebouwd.
Deze woorden werden uitgesproken in een periode dat onrecht hoogtij vierde onder het volk van God. Op zo’n moment zeggen dat rechtvaardigen bezit zullen nemen van de stad… Is daar geen moed voor nodig? Hoe zal dat ontvangen zijn bij de heersende patsers en dikdoeners?
En hoe bij degenen die onder hun onrecht te lijden hadden?
Blijkbaar leefde de profeet in een tijd dat de mensen doof waren voor wat voorgelezen werd uit de Heilige Boeken. Waren ze stekeblind. En voerden warhoofden het hoogste woord.
Deze tekst bevat een kritiek op de handelwijze van Gods volk. Ze zochten hun hulp niet bij God, maar bij machtige naties als Egypte. Hebben ze dan niet door dat Egypte niets te bieden heeft? Valse verwachtingen; ijdele hoop.
‘Kom tot Mij,’ zegt de Heer, ‘Ik zal je antwoord geven en de weg wijzen.’
In de beleving van het oude Israël was de koning de plaatsvervanger van God. Zijn koningschap moest verwijzen naar Gods koningschap. God is de koning van de barmhartigheid, van de naastenliefde, van de armen en de hulpelozen. Naar zo’n koning verlangt de psalm.
De profeet wordt opgeroepen om slappe handen sterk te maken, en knikkende knieën krachtig. Dat is een beeld voor mensen die de moed verloren hebben; die ‘het niet meer zien zitten…’
‘Baan de Heer een weg door de steppe…’
Dat wil zeggen: je bevindt je nog in de steppe, een dorre vlakte. Nog niets te zien. Desondanks word je gevraagd ín die dorre vlakte een weg te banen voor de Heer.
Te midden van zijn afwezigheid alvast een teken te stellen van zijn (komende) aanwezigheid.
Het volk van God zit in ballingschap. Ver van huis. Onderdrukt en tot slaaf gemaakt door tirannen. En dat al bijna veertig jaar lang! En God doet er niets aan, zo lijkt het. Het volk heeft de indruk: God wéét helemaal niet wat wij doormaken; ziet niet wat wij hier allemaal moeten uitstaan.
Het volk van God leeft in ballingschap. Is – letterlijk – ver van huis.
Maar het zal naar huis terugkeren. Hun voeten zullen zo talrijk zijn,
dat ze – als een scherpe dorsmachine – de bergen zullen doen afslijten tot gebaande wegen naar huis terug.
De profeet suggereert dat het mij goed gaat, als ik Gods wegen volg.
Van Elia geloofde men dat hij aan de Messias vooraf zou gaan. Hij zou de weg klaarleggen voor de Messias, de langverwachte persoon die onze aarde zou omvormen tot een paradijs.
Juist zoals bij een koninklijk bezoek mensen vooruit gaan om de straten opnieuw te plaveien en een gepaste ontvangst te regelen.
Een tekst tintelend van verwachting: ‘Hij staat klaar…’
Aan het woord is Bileam, een profeet, opgeroepen om door de koning van Moab. Op hun tocht naar het Beloofde Land stonden de Israëlieten op het punt om zijn land te doorkruisen. Een ramp voor de oogst. Bileam werd uitgenodigd een vloek over het volk uit te spreken. In plaats daarvan sprak hij een zegen uit. Hij kon niet anders. Hij zag hoe de Heer het volk in de toekomst zou zegenen…
Vlak vóór zijn sterven zegent de oude Jakob zijn twaalf zonen, op dat moment nomaden, verblijvend in Egypte, ver van het land dat ooit aan hun grootvader Abraham beloofd was. Over één van die nomaden, niet eens de oudste, wordt een visioen uitgesproken: ooit, niet nu: ooit zal hij te voorschijn komen die de staf mag dragen. Een herder. Hem zullen de volken gehoorzamen.
Weer die nadruk op de toekomst. Nu zie je het nog niet. Nu moet je nog geloven dat wat je hóórt waar zal zijn. Nu in de vorm van een ware afstammeling van David, Gods ‘lieveling’.
2 Wat doet het met mij dat er steeds wordt benadrukt: ‘Nu nog niet, maar ooit…’; dat een ideaal in het – verre – vooruitzicht wordt gesteld?
Zie wat je hoort. Wat je ziet is een vrouw die geen kinderen kan krijgen. Wat je hoort is: je zult kinderen krijgen. Waarschijnlijk was dat waar zij intens naar verlangde. De boodschap van het verhaal zou kunnen zijn: luister naar je verlangen en laat je in je levenskeuzes leiden door dat verlangen.
Dit citaat uit Jesaja wordt van oudsher toegepast op Jezus’ geboorte uit de maagd Maria.
Maar het had natuurlijk ook al betekenis in de dagen van Jesaja zelf, ruim zeshonderd jaar vóór Jezus. In die tijd hadden Jesaja’s woorden betrekking op een situatie vol dreiging. Twee vijandige koningen trokken op Israël af om het te veroveren en leeg te plunderen. Maar de profeet zegt: wees niet bang; nog vóór de jonge vrouw het kind ter wereld brengt, zal de dreiging zijn weggevaagd; en er breekt een tijd aan van God-met-ons.
Deze woorden worden uitgesproken op een moment dat Jeruzalem (Sion) een dode stad was. Geruime tijd geleden veroverd en leeggeplunderd. Met uitzondering van wat bejaarden en kinderen was de gehele bevolking weggevoerd. Stad zonder toekomst. Over díe stad wordt gezegd: ’Vertrouw er maar op: Uitermate verheugt God zich om jou. Zijn liefde zal je nieuw maken.’
1. Ik kijk met de profeet mee. Of ben een inwoner van dat verlaten Jeruzalem. Wat voor effect zouden die woorden bij mij gehad hebben?
2. Ik pas de woorden van de profeet toe op mijzelf: ‘Uitermate verheugt God zich om jou. Zijn liefde zal je nieuw maken…!’
Kan ik geloven dat die woorden ook voor mij persoonlijk zijn bedoeld?
Wat voor effect hebben ze op mij?
[Als het zo uitkomt, raad ik mensen aan deze woorden op een kaartje te schrijven en dat kaartje te bevestigen aan de spiegel waar je elke morgen voor staat om je klaar te maken voor de dag…]
3. Aan het eind van mijn gebed voer ik een gesprekje al naar gelang:
– met de profeet Sefanja,
– met Jezus,
– met God.
Zie wat je hoort. Wat ik zie is dat Maria in verwachting is; niet van haar beoogde man, Jozef. Wat ik hóór is dat zij zwanger is van de Heilige Geest.
Ik mag aanwezig zijn bij de geboorte van het kind van Elisabet en Zacharias, geboren op een moment – dat dat menselijkerwijs gesproken – eigenlijk niet meer mogelijk was. Ik deel in de vreugde. Hoor tot mijn verbazing dat het Johannes moet heten (= God zal genadig zijn). En dát in een cultuur dat je naam je levensprogram inhield. Dit kind zal dus waar moeten maken: ‘God zal genadig zijn!’
Zacharias spreekt (zingt?) deze woorden op het moment dat hij de naam van zijn pasgeboren kind bekend maakt: Johannes. Hij zet die naam om in een loflied. Wat ik hem hoor zingen is: ‘God zag genadig neer op zijn volk en verloste het.’
Maar wat er op dat moment te zien was: het volk van God bezet door Romeinse overheersers; de religieuze leiders van Gods volk ver afgedwaald van Gods barmhartigheid. Dat zullen straks Johannes en Jezus aantonen, wanneer ze hun evangelie van barmhartigheid preken.
Zie wat je hóórt.
Wat je ziet is een pasgeboren kind. Wat je hóórt is: hij is de redder.
Wat je ziet is een armeluisbaby in een voerbak. Wat je hóórt is: hij is de Messias.
En trouwens, wat heb je aan een redder die nog een baby is. Hoe lang moet je niet wachten, voordat hij in actie kan komen?
Met nuchtere ogen bezien, hangt het verhaal van onwaarschijnlijkheden aan elkaar. Je hebt werkelijk verbeeldingskracht nodig (ogen van het geloof) om dwars door de schamele buitenkant heen te zien wat er gezegd wordt.
Ik sta aan het begin van mijn retraite. Op weg naar de morgen van Pasen. Mijn reis is als een wacht, een wake. Er wordt van mij gevraagd dat ik erbij blijf, met aandacht en luisterend naar wat is en komen gaat. Jezus gaat mee, Hij waakt met mij en met ieder die vandaag begonnen is aan deze tocht.
Het waken is begonnen. Het is spannend en nieuw. Kan ik het aan, weet ik wat me te doen staat? Jezus zoekt de stilte om er te bidden. Hij laat de drukte en afleiding van alledag achter zich en keert naar binnen.
Er is reden om wakker te blijven en te wachten, ook al weet je dag noch uur. Als de heer komt zullen alle rollen en verhoudingen omgekeerd zijn: de laatsten zullen de eersten zijn, de machtige wordt een dienaar.
Als wachter sta ik er niet alleen voor. Ik kan het gevoel hebben dat alles van mij afhangt, dat anderen hun plicht verzaken of dat ik het alleen nooit red. Maar zonder God gebeurt er niets.
Jezus wordt beproefd. Hij kan een wereld winnen vol macht en glamour als Hij gehoor geeft aan de stem van de satan, de tegenspreker en hinderaar. Maar Jezus houdt af. Hij is trouw aan Gods geboden, trouw aan Gods roepstem.
Gods eerste scheppingsdaad is licht in de duisternis. God brengt ons in het licht. Ons leven gaat vanuit het donker naar licht toe. Vanuit chaos, onmacht en niet weten naar iets kunnen, een bewoonbare aarde, aan het licht komen.
De wachter op de muren ziet de morgen komen maar ook de nacht. Hij benoemt licht en donker. Hij waakt en waarschuwt als er gevaar dreigt. Hij ziet aan de tekenen dat het duister voorbij gaat.
God verleidt of verzoekt niet, zegt Paulus. God is uit op het goede, op wat licht geeft en opening biedt. Kwaad daarentegen sluit je af van de ander en van je levensbron, het verengt je bestaan.
Voor God leidt het horen en zien van ellende en onrecht tot betrokkenheid en handelen, tot het openen van toekomst, een ander perspectief. God kan niet onverschillig zijn.
Vaak verlangen we van God een onmiddellijke oplossing voor onze problemen. En als er niet snel hulp komt, vragen we ons af of Hij er eigenlijk wel is. Het is de kunst om te leren onderscheiden of we echt om genade roepen of dat we God eigenlijk verwijten maken en op de proef stellen.
Gods stem is een inbreuk op je vertrouwde bestaan, een stem die uitdaagt en klopt als een specht aan je gehoorbeen: ga jij, op weg! Maar, wie zich toevertrouwt aan Gods stem, mag zijn zegen verwachten.
Op de berg wordt Jezus gezien in het volle licht, in volle glorie. De hemel gaat even open. Onderaan de berg wacht het gewone leven met al zijn sores. Wie wil niet bij zo’n lichtbeeld blijven?
De hemel is als een beschermend gewelf boven de aarde. Het drukt Gods verborgenheid uit en tevens Gods zorg en trouw: ‘Moge het op aarde zó toegaan als in de hemel!’
Soms is je zicht beperkt of benauwd; je staat niet open voor de mogelijkheden die er misschien wel zijn, je oog valt alleen op wat niet lukt en wat je niet bent. Je verlangt een ander, een ruimer perspectief.
Paulus verwacht in de schepping zo’n radicale doorbraak dat ons leven en samenleven in nieuwe verhoudingen komt te staan. Hij heeft die doorbraak gezien in Jezus, in zijn opstanding. Paulus spoort ons aan om op te staan en aan het licht te komen.
Jona heeft Gods bevel om naar Nineve te gaan in de wind geslagen. Hij is de zee op gevlucht en overboord gegaan, opgevangen door een vis. Daar herinnert hij zich Gods aanwezigheid en begint te bidden.
Juist in de nacht kan het erg gaan spoken in je hoofd. Problemen worden groter, je voelt je onveilig, angst laat zich niet zomaar verdrijven. Wat zou het fijn zijn als iemand je de hand reikte en je in veilig gebied bracht.
Schuld en schaamte kunnen makkelijk aan je blijven kleven. Ook al zijn ze verleden tijd en heb je verantwoordelijkheid genomen voor je leven nu, het bepaalt nog je doen en laten. Hiervan verlost worden lijkt een wensdroom.
Alleen water geeft leven. Tijdens de lange wacht hebben we bronwater nodig om fris te blijven, onszelf te reinigen en te vernieuwen. Het levenswater dat Jezus aanreikt is als vruchtwater dat ons doet worden tot wie we zijn.
De aarde wordt geschetst als een vrijplaats onttrokken aan de zee. Bedoeld als veilige grond onder de voeten, een woonplaats, een leef-plek waar je recht en oprecht kunt staan.
Al ons wachten is gericht op die ene morgen van verlangen, als God bij de mensen woont. Johannes ziet het voor zich: een nieuwe hemel en aarde, Jeruzalem een stad van vrede, eindelijk gerechtigheid en troost voor wie pijn en onrecht leden.
Angstverhalen hebben vaak meer impact dan goede berichten. Het is een levenskunst om te zien wat desondanks tot groei is gekomen, om de tekenen van troost te onderscheiden in wat gebeurt en je daardoor te laten leiden op je weg.
Als je vertrouwen wankelt kan tegenslag je zomaar nekken. Je hebt geen kracht over om aan het donker weerstand te bieden. Op zo’n moment is het belangrijk om je geest open te houden. Hulp komt soms van onverwachte zijde.
Verzadiging wordt beloofd aan wie hongert en dorst naar recht. Die belofte klinkt als een hart onder de riem: onrecht wordt gezien en geweten door God, het wordt niet vergeten.
Wie is mijn wachter als angst en eenzaamheid mij wakker houden? De Eeuwige is mijn wachter en bewaarder. Hij omgeeft en beschermt mij, Hij begeleidt mij op al mijn wegen.
Het zien van God is als weet hebben van, ter harte nemen, betrokken zijn en opkomen voor. Jezus kijkt als door Gods ogen. In Hem is het licht van God doorgebroken, wie Jezus volgt wandelt niet in de duisternis.
Licht en duister gaan niet samen. Het licht paalt de duisternis af: tot hiertoe en niet verder! De machtige zon en maan worden in dienst genomen om structuur en ritme te geven aan het leven op aarde. Ze helpen gewone dagen en feesttijden te onderscheiden.
Jakob heeft lang gewacht om terug te keren naar zijn land. Terugkeer betekent een confrontatie met het verleden, met de broer die hij verraden heeft, met zichzelf. Opnieuw beginnen gaat niet zomaar. Het is een heel gevecht om het verleden te bevrijden en aan een toekomst te binden die weer open ligt.
Tijdens de lange tocht door de woestijn op weg naar het beloofde land, gaat het licht voor het volk uit. Hoe ver en hoe donker het ook is: Gods trouw laat zich zien als een fakkel om je op te oriënteren, bij dag en bij nacht.
Rachab herbergt de verkenners van Israël. Ze is gastvrij zonder oordeel. Als er gevaar dreigt, waakt ze voor hun leven omdat ze weet heeft van hun barre tocht door de woestijn op weg naar beloofd land. Ze staat borg voor hen vanwege de God van Israël.
Wachten, waken is niet maar stilletjes afwachten wat komen gaat. Waken is steeds weer de hoop levend houden en voeden, doen wat je hand vindt om te doen, ook al zie je het eindresultaat niet en sta je voor je gevoel met lege handen.
Er wordt van ons niet gevraagd dat we geloofshelden zijn, dat we alle twijfel en angst uitbannen. We zijn bewaarders en dragers van een grote schat: zoals Christus is in ons, zo zijn wij in Christus.
Het is een ander spreken over wat dood is en leven dan we gewend zijn. De dood wordt door Jezus niet ontkend maar in een ander perspectief gezet. Het woord is aan het leven. Leven is daar waar een mens de roepstem van God hoort en verstaat, en opstaat.
God vormt het dreigende doodswater om tot een zee van leven, een speelvijver voor dieren. Naast de doodsdreiging die we uit de actualiteit kennen staat een levensbeeld.
De weduwe volhardt in haar strijd om recht. Ze wordt niet boos, bitter of onverschillig, ze blijft erin geloven. Jezus vergelijkt dit met bidden: Blijf bidden en geef niet op! Zal God degene die dag en nacht roept laten wachten?
Wij zijn de eersten niet die proberen te leven uit geloof, hoop en liefde. Velen zijn ons voorgegaan en vergezellen ons nog steeds. Ze zijn het netwerk dat ons draagt en op wie wij kunnen bouwen. Ook tegen weerstand in.
De nacht is bij uitstek bescherming voor duistere praktijken en slechte daden. Kwaad is er en kan je zomaar overvallen, terwijl je het niet verwacht. Je kunt er in verstrikt raken. Alleen het verlangen naar liefde, een beter leven, helpt je het licht weer op te zoeken.
Soms moet je kleur bekennen, recht op gaan staan, je mond opendoen, het zwijgen doorbreken. Weet dat God zijn oogappel niet in de steek laat. Samen hebben we de langste adem.
Soms is onrecht dat gebeurt te groot om aan te horen en te verteren. Je voelt je machteloos, hebt de neiging om je af te wenden. Je verhardt je hart. Wie blijft luisteren, wie waakt, wie wil getuige zijn?
Als Jezus op een ezel Jeruzalem binnenkomt wordt Hij herkend als de Messias, de lang verwachte bevrijder. Anderen tasten nog in het duister wie Hij is of willen Hem wegwerken. De sfeer wordt grimmiger. Naast ‘hosanna’ klinkt het ‘kruisig Hem’ steeds luider.
God legt zijn schepping in handen van de mens. De mens wordt beeld van God door mede-schepper en behoeder te zijn, door te doen zoals God doet. In verantwoordelijkheid en dienstbaarheid waken voor het leven.
Als het uur daar is, is het droefheid die Jezus overvalt. Hij bidt en vraagt van zijn leerlingen om met Hem te waken en dichtbij Hem te blijven. In zijn droefheid en eenzaamheid komt Jezus menselijk nabij.
De vrouw zalft Jezus met het oog op zijn sterven. Ze geeft wat ze had. Ze heeft zorg voor Hem en voor zijn lichaam, waar anderen dat liever uit de weg gaan of wegwuiven.
Bevrijding gaat niet zonder slag of stoot. De uittocht uit Egypte is een verhaal van uitredding ternauwernood. De farao laat zijn slaven niet zomaar gaan. God staat borg voor zijn mensen in deze nacht en doet hen uitgeleide uit het slavenhuis.
Voordat Jezus sterft schreeuwt Hij luid. Zijn schreeuw wordt opgevangen door de centurio en de vrouwen rondom het kruis. Telkens weer zullen mensen zijn schreeuw horen als een aanklacht tegen de dood, tegen marteling, verdwijning en verkrachting.
Het lichaam van Jezus wordt niet achtergelaten of weggemoffeld. Josef staat op als volgeling van Jezus en vraagt om zijn lichaam. Mensen die zich eerder schuilhielden, voelen zich nu geroepen om in het licht te treden.
Het licht van de morgen werpt een nieuw licht op onze werkelijkheid. Een engel vraagt de vrouwen te kijken vanuit het perspectief van de Opgestane. Wij op onze beurt worden uitgenodigd om op te staan en op weg te gaan, Hem achterna.
Gods Geest heeft mij er toe verleid om aan deze adventsretraite te beginnen. Ik heb mij ook laten verleiden. Iets in mij wilde dit, had hier behoefte aan. En nu is het zover.
Staan voor God doet ons vanzelf onze kleinheid ervaren.
Gods volmaaktheid en mijn onvolmaaktheid.
Gods goedheid en mijn…….?
De leerlingen zagen Jezus aan het werk. Hij stichtte alom Koninkrijk van God.
Als Jezus zijn leerlingen bij zich roept en tot hen spreekt, dan roept Hij ons bij zich en dan spreekt Hij tegen mij.
Iedereen verlangt naar geluk, naar zoiets als het koninkrijk van de hemel. Dat wordt niet bereikt door vleierij, noch door fanatieke regeltrouw, maar door……..?
Blinden willen dolgraag kunnen zien. Behoeftigen hopen op medelijden. De hulpvraag openbaart het verlangen.
Jezus maakt ons deelgenoot van zijn verlangen. Hij zoekt, hoopt op, verlangt naar medewerk(st)ers.
Johannes de Doper, dé profeet van de Advent, knoopt aan bij de aloude Messiasverwachting van Israël.
Als ik antwoord moet geven op Jezus’ vraag, dan denk ik dat ‘zonden vergeven’ gemakkelijker is dan een verlamde genezen.
Jezus veroordeelt het afgedwaalde schaap niet. Verdwalen is gewoon iets wat gebeurt.
Jezus verwacht van ons geen offers of mooie gebeden. Hij vraagt om onze lasten en vermoeidheid. Dan kan hij ons zijn liefde schenken.
Alle schepselen zijn God welgevallig. Hij heeft bij het scheppen geen slechte dagen. Steeds weer ziet Hij dat alles goed is wat Hij heeft gemaakt.
Jezus beklaagt zich: ‘Ik kan het voor jullie ook nooit goed doen. Wat ik ook doe, het is nooit naar jullie zin.’
De psalmist doet een beroep op Gods trouw: ‘Breng tot voltooiing wat U eens bent begonnen’.
Wij hebben zelf-isolatie, quarantaine, intelligente lockdown ervaren. Vrijheidsbeperking beïnvloedt je manier van denken, van voelen, van oordelen.
Met harde hand had Jezus de tempel gereinigd van kooplui en hun koopwaar, om wat een markthal geworden was weer te herstellen als huis van gebed.
Dagelijks bidden we, soms meerdere keren: ‘Uw wil geschiedde’. De wil van God doen was Jezus’ drijfveer zijn leven lang.
We hebben veel meegemaakt dit jaar: Verliezen geleden, beproevingen doorstaan. De gevolgen zijn nog niet ‘weg-geleefd’. Het virus heeft ons getekend.
De geschiedenis van de mensheid met haar God is een geschiedenis van concrete mensen, allemaal dragers van de belofte: ‘Ik zal er zijn!’
Wat kan mijn bijdrage zijn?
Engelen, dromen, visioenen….. menselijke pogingen om te verbeelden dat God iemand heel nabij is gekomen.
Waarvoor ben ik bang? Ik kan er met Jozef over praten.
Johannes de Doper, wegbereider bij uitstek, krijgt bij zijn geboorte een taakomschrijving mee: De komst van de Messias wordt mogelijk waar verzoening en rechtvaardigheid geschieden.
God heeft het initiatief. Het is helemaal Gods werk. Maar het heil begint als Jozef doet wat God hem heeft opgedragen.
De Geest Gods stuurt Maria naar Elisabet om haar zwangere nicht te steunen. Diezelfde Geest opent hart en mond van Elisabet om de zwangere Maria te erkennen en te bevestigen in haar begenadiging.
Gods Geest doet Elisabet helder zien. Als Maria zich gezien weet en erkend, dan gaat haar hart open en jubelt haar mond.
De gebeurtenissen, het opzienbarende, dat waarover iedereen spreekt. Veelal blijft het daar bij. De buitenkant, de feiten. Maar hoe kun je onder het oppervlak God aan het werk zien?
Kerstavond is gekomen. We hebben er naartoe geleefd, naartoe gebeden. De engel staat al te trappelen van ongeduld om het goede nieuws te verkondigen: ‘Heden……’
In de kribbe ligt een baby, pasgeboren. Ik sta er bij te kijken, aandachtig. Ik realiseer mij wat er over dit kind is gezegd.
Wat doe ik of heb ik vandaag gedaan ‘om gezien te worden’?
Wie heeft mij vandaag opgemerkt?
Wie heb ik vandaag opgemerkt?
Wie heb ik vandaag niet gezien of niet willen zien?
Wie zou God vandaag hebben opgemerkt?
Wat een paradox! De pointe zit in “omwille van mij”. Durf ik enerzijds mijn leven te verliezen omwille van Hem? Wat wil dat concreet zeggen voor mij? Meer dan verliezen gaat het om laten en loslaten. Anderzijds, al wat ik kan verkrijgen en vergaren weegt niet op tegenover wie ik ben, dat ik ook heb gekregen, als kostbare parel: is er iets waarbij ik mijzelf ‘verlies of schaad’?
Wie is hongerig of verdrukt rondom mij? Hoe kan ik hen helpen?
Wat schenk ik een ander van mijn kostbare tijd, aandacht, bezit, luisterbereidheid…?
Voel ik de duisternis in mij? Verlang ik dat die als licht wordt, “als het licht van het middaguur”?
Jezus ging vaak naar buiten en keek mensen aan met een verruimende blik. Word ik zijn barmhartige blik gewaar?
Hoe krijgt Hij mij overeind om Hem te volgen? Wat voel ik bij zijn krachtige roep: “Volg mij!”?
Gezien worden, gekozen worden: dat is het wonder van ons christen zijn. Miserendo atque eligendo: het devies van paus Franciscus.
Wie of wat geeft mij een duwtje in de rug? Laat ik mij vooruitduwen, zelfs naar een dorre, onvruchtbare woestijn?
De Geest drijft ons steeds uit onze comfortzone. Wat zou Jezus gevoeld hebben? Zou Hij ook geworsteld hebben met het gevoel ‘Ja, dit moet ik doen’ en ‘Nee, laat mij gerust’?
Ook in de woestijn blijf ik bij Hem.
Wat zegt Jezus mij? Kan Hij op mij bouwen?
Hoor ik Hem mijn naam zeggen? Laat ik Hem tot mij spreken?
Laat ik Hem mij definiëren vanuit een verbondenheid met Hem?
Laat ik Hem mij een nieuwe naam geven, een nieuwe betekenis, een nieuwe richting?
Wat zegt Hij me nog meer?
Welk teken verlang ik van God? Welk teken uit de hemel denk ik nodig te hebben om verder te kunnen gaan?
En wat voel ik dan, wanneer Jezus me toefluistert: je hebt geen ander teken nodig dan de Mensenzoon? Wat zou dat voor mij kunnen betekenen? Waarom zegt Hij zo uitdrukkelijk “Mensenzoon”?
Wanneer en waarom hield ik op met vragen, zoeken en kloppen?
Vragen is kunnen toegeven dat ik niet alles machtig ben. Een vraag kunnen stellen, blijven zoeken tot je laatste snik en blijven aankloppen zonder je op te dringen is een goddelijke kunst. Met welke vraag loop ik vandaag rond? Wie of wat zoek ik? Op welke deuren zou ik willen aankloppen? Wees aandachtig voor wat je ontvangt; misschien is het niet wat je had verwacht. Waar wordt vandaag voor mij opengedaan?
Met wie lig ik overhoop, al lang of nog maar net? Wat zou “verzoening” met hem of haar kunnen betekenen? Een nieuwe vorm van “laten”: “laat je gave bij het altaar achter”…
Mijn relatie met God vraagt misschien “offers” van mij, maar die dienen tot niets als ik mij niet wil verzoenen met degenen die mij iets verwijten. Mijn Godsrelatie staat niet los van mijn verbondenheid met anderen. Het altaar in mijn leven en de drempel van mijn huis zijn recht evenredig nauw met elkaar verbonden.
Jezus was werkelijk een kind van zijn Vader want Hij bad voor wie Hem vervolgden en kruisigden: Hij probeerde hen te begrijpen, in hun schoenen te staan en hen lief te hebben, want niemand is uitgesloten uit Gods liefde, die zo natuurlijk schijnt als de zon en die als regen allen doordrenkt. Durf ik zo lief te hebben? Durf ik dit te vragen? Durf ik zo voor Jezus te kiezen, als mijn weg, mijn waarheid en mijn leven?
Jezus toont zich in zijn volle Licht. Eerder dan van ‘gedaante’ te veranderen werden de zintuigen van de leerlingen zo verdiept dat zij Jezus konden zien zoals Hij is: in het volle Licht van zijn heerlijkheid. Opnieuw horen wij die woorden die klonken bij zijn Doop en die als echo bleven weerklinken in de woestijn, maar nu met de boodschap: “Luister naar hem!” Ja, Hij is het Licht. Op de berg zien wij de dingen helder. Wie of wat brandt als licht in mijn leven? Hoe keer ik mij naar het licht? Ga ik af en toe de berg op om helder te kunnen zien? Wat licht er dan zoal op in mijn leven?
Wil ik leven vanuit het licht en naar het licht gericht? Wat geef ik vandaag?
Wij kunnen veel geven: tijd, een glimlach, luisterbereidheid, aandacht, een handdruk… de kleinste, onooglijkste dingen zijn vaak het meest bepalend en beklijvend. Welke maat gebruik ik vandaag? Ben ik gul?
Wil ik licht zijn ‘om gezien te worden’? Of om een ander te dienen en te helpen? Wat doe ik vandaag om gezien te worden? En wat doe ik om te dienen en op die manier licht te zijn? Wat voel ik bij deze paradoxale ‘logica’ van Jezus?
Jezus blijft het herhalen, met de hoop dat zijn bijzondere logica zich in ons nestelt en wij meer op Hem mogen gelijken. Wil ik leven vanuit dat paradoxale licht van de Mensenzoon, dat eerst wordt gedoofd om dan nog feller te schijnen? Op welke eenvoudige manier kan ik vandaag dienaar zijn? Welke actie wordt van mij concreet verwacht?
Wie of wat geeft mij licht? Naar wie luister ik? Wat weiger ik te zien of te horen? Als ik mijn hart sluit voor een ander, hoe schijnt Gods licht dan naar binnen? Mijn hart openen voor een ander opent de weg naar God, de weg van het Licht.
Deze parabel nodigt uit om mijzelf niet alles toe te eigenen (daarmee dood ik de ander) maar om dankbaar en ontvankelijk in het leven te staan: niet als eigenaar, maar als wijnbouwer in een wijngaard samen met anderen. Wat heb ik mij vandaag toegeëigend? Waar ben ik vandaag dankbaar voor? Wat heb ik vandaag ontvangen?
“We konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn”. Welt de vreugde spontaan in mij op voor een ander, “verloren” broer of zus, die “weer tot leven is gekomen”? Ik vraag om die spontane vanzelfsprekendheid van de vader, die hem al in de verte ziet aankomen, op hem afrent, hem om de hals vliegt en hem kust. Waar sluit ik me in mezelf op, zoals die oudste zoon? Waar weiger ik ‘broer’ of ‘zus’ te zijn, niet op mezelf gericht, maar levend vanuit mijn relatie met de ander? Ik vraag de kracht om niet te oordelen, maar om mij spontaan aan te sluiten bij die vreugde van de Vader om elk teruggevonden kind, en zo voor het Licht te kiezen.
God toelaten, mijzelf loslaten en mij richten naar het Licht is openstaan voor het paradoxale van de gekruisigde God: vandaag voor velen nog steeds aanstootgevend en dwaas. Voel ik mij desondanks geroepen en aangesproken door deze paradoxale logica?
Tijdens deze veertigdagentijd graven wij dieper in Gods dwaasheid en zwakheid, inderdaad wijzer en sterker dan wat in onze wereld hoog wordt aangeslagen en begeerd. Te midden van het lijden zal Jezus´ gelaat – in wie wij God zien (Johannes 14:9) – blijven oplichten, onze blik blijven zoeken. Durf ik Hem in de ogen kijken, zoals Hij daar op het kruis hangt? Kies ik voor Hem, verkondig ik een gekruisigde Christus? Ga ik bewust onder zijn kruis staan of blijf ik liever op veilige afstand?
De psalm vandaag heeft het over het gelaat van God. Iemand zien van aangezicht tot aangezicht, hem aankijken en aangekeken worden: bestaat er iets mooier, iets voller, iets vervullender in het leven?
Durf ik vandaag die “dorst” in mij uitdiepen, niet onmiddellijk op te vullen met om het even wat? Durf ik de mensen vandaag echt, diep aankijken? Er gewoon ‘zijn’ voor hen en daarin ‘Gods gelaat aanschouwen’?
Ik blijf kijken naar het gelaat van de levende God. Hoe kijkt Jezus naar Petrus in deze dialoog? Wat spreekt er uit zijn blik?
En in de parabel: hoe kijkt die heer naar zijn dienaar die hem van alles schuldig is?
Er is zoveel dat wij zomaar gekregen hebben, en ondankbaarheid houdt ons aan de grond gekluisterd. Wat doe ik, wat zeg ik?
Leven volgens het geloof beperkt zich niet tot het navolgen van ‘regeltjes’. En toch helpen die ‘regeltjes’ mij. Wat zou Jezus daarmee bedoelen: de Wet en de Profeten “tot vervulling brengen”? Wat is de ‘volheid’ van de Wet?
Welke ‘wetten en regels’ houden mij recht? Wat staat voor mij vast als ‘wet’ waar ik niet buiten wil of kan?
Wie of wat is de ‘volheid’ of vervulling van die ‘wet’?
Ook vandaag volg ik Jezus en blijf bij Hem. Ik zie hoe het licht dat Hij uitstraalt mensen geneest en bevrijdt, de stemloze een stem geeft, hem erbij doet horen. Als iemand naast mij iets goeds doet, neem ik dat dan dankbaar aan of hef ik ook elke steen op, op zoek naar een drogreden of een verborgen agenda? Verhard ik mijn hart of luister ik vandaag naar de stem van God (Psalm 95:7-8)?
Ik zoek zijn gelaat in al wat ik doe en in al wie ik ontmoet. Mijn oude ‘afgoden’ laten mij nu koud. Ik noem ze op, één voor één. In dankbaarheid. Ik wil zijn liefde beantwoorden: dan blijf ik groen als een cipres, mijn dorst lavend in zijn levend water. En draag ik vrucht: uw vruchten. Ik noem ze op, één voor één. In dankbaarheid. Ik blijf mijn oog op Hem richten.
Waar ligt het zwaartepunt van mijn gebed? In zijn blik of in mij?
Vergelijk ik mij ook wel eens met anderen? Voel ik mij dan beter? Of kan ik ook nederig zijn en eerlijk voor Hem komen?
Kan ik vandaag bidden: ‘God, ik dank u dat ik ben zoals de anderen?’ Ik vraag Hem om meer op Hem te mogen gelijken, de buitengewoon Nederige.
Wij volgen nog steeds de weg van het Licht dat op een bijzondere manier schijnt in deze mens die binnenkort wordt gekruisigd en “hoog verheven”. Kijk ik op naar Hem? Ben ik bang van het licht?
Zijn Licht brengt redding. Waar om mij heen zie ik zijn Licht branden?
Waar ontmoet ik mensen die oprecht handelen, kinderen van het licht? Waar sluit ik mij ben hen aan?
Kan ik dat ‘visioen’ van de profeet, die ‘droom’ die Jezus had van een betere wereld, diep op mij laten inwerken, diep in mij laten inprenten, zodat het ook mijn toekomstvisioen, mijn levensdroom wordt, een nieuwe wereld waar het goed is voor allen?
Vanuit die droom – het Rijk Gods – genas Hij mensen, richtte hen op, gaf hun weer moed, een stem, een plaats in de samenleving. Word ik gewaar dat God die nieuwe wereld aan het scheppen is, door middel van de tegendraadse, paradoxale logica van het kruis?
Kies ik ook vandaag bewust voor Hem?
Ook mij ziet Hij liggen. Ook van mij weet Hij hoe lang ik al verlang vrij, gezond en gelukkig te worden. Ook aan mij stelt Hij die vraag, die nu diep in mij belandt. Wat antwoord ik Hem?
Hoe kijkt Hij me aan?
Wat verlangt Hij van mij?
Wat verlang ik van Hem?
Om het licht van zijn gelaat “over ons” te doen schijnen, neemt Hij ook mij in dienst. Tegen wie zeg ik vandaag, met of zonder woorden: ‘Ga in vrijheid’, ‘Wees niet bang’, ‘Kom naar het Licht’?
Steun ik op die woorden die vandaag “over ons” klinken: “Ik vergeet jou nooit?”
Om het licht van zijn gelaat “over ons” te doen schijnen, zegt Hij ook tegen mij: “Ga terug naar beneden.” Wat zou dat concreet voor mij kunnen betekenen, vandaag?
Hoe kan ik ‘mijn volk’ helpen?
Jozef krijgt de opdracht zijn kind de naam Jezus te geven, ‘God redt’. Ook ik draag die naam dankzij mijn doop, ook ik ben met Hem verbonden. Ook ik ben begaan met zijn volk. Ook ik verlang dat mensen bevrijd worden van slavernij, verdrukking en duisternis. Kies ik opnieuw voor Hem?
Steeds zullen er plannen worden gesmeed om Hem uit de weg te ruimen, zodat zijn Naam nooit meer in de wereld weerklinkt. Hoe sta ik daar tegenover? Welke gevoelens komen daarbij in mij op?
Kies ik vandaag opnieuw voor Hem? Laat ik mij door Hem kiezen, zodat het licht van zijn gelaat opnieuw over ons zal schijnen?
Licht moet schijnen, tot de uiteinden van de aarde. Omdat licht goed is en bevrijdt. Jezus weet dat Hij hiervoor is gekomen, om als graankorrel te sterven en vrucht te dragen, en toch is Hij doodsbang. Ondanks alles durft Hij het aan: “Laat nu zien hoe groot uw naam is, Vader.” Laat uw Licht schijnen tot het uiterste van de aarde en voor alle tijden; ach, laat ieder uw heerlijkheid zien. Hoe voel ik mij bij deze Blijde Boodschap? Wat roept het in mij op?
Tot wat roept het mij op? Hoe breng ik mensen tot bij Hem?
Herken ik de diepe strijd die Jezus hier voert?
Kan ik mij ook uit handen geven, in vertrouwen en volle overgave?
Jezus bukt zich tweemaal, terwijl ze Hem op de proef stellen, terwijl ze een vrouw willen stenigen. Vol vertrouwen bukt Jezus zich: zo schijnt zijn Licht in onze wereld. In dat bukken, niet dat onderdrukken; in dat delen, niet dat oordelen; in dat nederige redden van onderuit, niet dat ongeduldig vertrappelen en vermorzelen van boven af. Hij is gekomen om te redden wat verloren was, niet om te veroordelen. Jezus buigt nederig en vol vertrouwen, zonder ook maar iets van zijn majesteit te verliezen, zonder neerbuigend of slaafs te worden. Integendeel: het schijnt nog feller, nog duurzamer tot op de dag van vandaag. Is die nederige, goddelijke handeling ook iets voor mij vandaag?
Laat ik mij bekoren door die buitengewoon eenvoudige manier om er te zijn voor een ander?
Jezus was zich steeds bewust dat Hij niet alleen was, dat Hij gezonden was en dat de Vader Hem nooit in de steek liet. Kan ik ook zo bouwen op dat vertrouwen? Weet ik mij gezonden in het voetspoor van Jezus? Wat doe ik vandaag vanuit die verbondenheid? Wie kijk ik vandaag aan vanuit die verbondenheid en hoe doe ik dat?
Het vertrouwen dat in onze Levende, reddende God wordt gesteld is eeuwenoud. De krachten die dat licht wensen te doven en alles naar hun hand te zetten ook. Desondanks blijven er mensen zijn die dat licht doorgeven en laten doorschemeren tot op de dag van vandaag. Zij blijven weerstand bieden tegen de duistere krachten die enkel macht en aanzien zoeken voor zichzelf, ten koste van anderen. Kies ook ik vandaag opnieuw voor Jezus´ levensdroom? Schijnt die vandaag doorheen mijn woorden en mijn daden?
Kan ik vandaag bij Maria blijven, samen luisteren en net als haar zeggen: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd”? Waar schijnt voor mij die hoop, dat licht, dat vertrouwen dat voor God niets onmogelijk is? Aan wie geef ik die hoop vandaag door? Wat kan ik vandaag van Maria leren?
‘Kijk naar mijn daden’, zegt Jezus. Zijn die goed, geloof dan dat wat ik doe niet godslasterlijk is. In zijn daden schijnt het Licht van Gods Gelaat. Die daden zijn bevrijding, verlossing, genezing, verlichting, troost, opbeuring, een schouderklopje, bemoediging, leven voor altijd. Waar vind ik vandaag in mij en rondom mij zijn Glimlach die deuren opent, muren openbreekt, gevangenen bevrijdt en donkere hoeken verlicht? Waar schijnt vandaag zijn onvoorwaardelijk Licht?
Het Licht schijnt in de duisternis: “Als we hem zijn gang laten gaan, zal iedereen in hem gaan geloven.” En gelijk hebben ze! Als we het licht aanlaten, zal iedereen erdoor verlicht worden. Velen kwamen tot geloof door te zien ‘wat Jezus deed’: die goede, bevrijdende handelingen kunnen niet anders dan van God komen, de enige lichtbron die niet dooft. Nu staan wij op de drempel van de Goede Week: morgen luisteren wij naar het lange Passieverhaal, beschouwen wij hoe langzaamaan dat Licht wordt gedoofd. Wat brengt het bij mij teweeg, te merken dat Gods Licht zoveel tegenstand oproept?
Het Licht van Jezus schijnt in zijn keuze om zich niet vast te klampen aan zijn goddelijke majesteit, om boven de anderen te blijven, maar om de mensen van onder uit te redden, als dienaar en als slaaf. Zo stierf Hij aan het kruis: als paradoxaal Licht, als enige ware Weg ten Leven. Laat ik mij aanspreken door zijn gezindheid, stap ik in zijn spoor?
Wat een vreemde, tegendraadse manier om ‘licht’ van de wereld te zijn! Zonder zijn stem te verheffen, onhoorbaar, onopgemerkt, zorgend voor het geknakte riet en de kwijnende vlam… Kies ik voor Hem, ook nu Hij door de duisternis wordt opgeslokt, nu het kwade lijkt te overheersen? Is Hij nog steeds ‘mijn licht en mijn redding’ (Psalm 27)? Waar ontmoet ik die goddelijke logica rondom mij?
Wij laten dat beeld op ons inwerken: Jezus die te midden van zijn leerlingen zijn laatste maaltijd gebruikt, en zielsbedroefd wordt. Johannes buigt zich naar Jezus toe, dicht tegen Hem aan zoals in een mooi polychroom beeld dat bewaard wordt in het Mayer van den Bergh museum in Antwerpen. Kan ik vandaag ook zo op de borst van Jezus rusten? Luister ik naar het kloppen van zijn hart?
Ik herlees en bid deze oeroude tekst, en herken daarin die tegendraadse logica van God. Ja, deze man van smarten kende het lijden van binnenuit. Door ons veracht en geminacht, maar hij was het die ons lijden op zich nam. Ook wanneer het licht in de wereld wordt gedoofd, voel ik het diep in mij branden? Blijf ik voor Hem kiezen, om Hem beter te kennen, ook in zijn lijdensweg, om Hem intiemer lief te hebben en Hem nauwer te kunnen navolgen?
Zou ik mijn voeten laten wassen, of zoals Petrus ook weigeren? Hoe kijkt Jezus in deze dialoog naar Petrus? Hoe kijkt Hij naar mij? Zijn er dingen die ik niet begrijp, maar kan ik Hem toch laten doen? Kan ik mij aan Hem toevertrouwen? Kan ik de anderen de voeten wassen, hen dienstbaar zijn?
Waar mensen nog steeds gekruisigd en vervolgd worden is elke keer weer voor God een slag in het gezicht. Pilatus nodigt ons uit op te kijken naar Hem, de enige echte, ware mens, die ons toont hoe wij mensen kunnen en dienen te zijn. Nu, op Goede Vrijdag, wordt dat licht in uw ogen, het licht van uw gelaat, uw vertederende en genezende glimlach gedoofd. Ik kan niet anders dan denken en bidden – ik zie hun gezichten voor mij – aan al die mensen, vrouwen, mannen en kinderen, op de vlucht, hun gezicht vermoeid, vuil en naar de grond gekeerd, of juist hoopvol naar mij gericht, een uitgestoken hand: ‘Help mij!’ God, mijn God, waarom hebt Ge mij verlaten?! Zijn hartverwarmende blik, het licht van zijn gelaat, rust op hen. Ik durf hun blik aan en verruim mijn hart en mijn gebed; ik luister en voel in mij Gods antwoord opwellen, die mij tot actie drijft, iets concreet, iets wat ik kan doen.
Vandaag is het stil. Ik blijf in die stilte en ‘bewoon’ die van binnenuit. Hoor ik de woorden nog weerklinken die mij de voorbije dagen op weg hielden of hielpen? Ik luister naar hun echo en naar wat ze in mij teweegbrengen, wat in mij mee zindert op die goddelijke muziek. Zie ik nog de blik van Jezus die ondanks zijn lijdensweg de mensen bleef aankijken en aanspreken: zijn moeder, Petrus, de omstaanders, de bewoners van Jeruzalem, mij? Wat sprak er uit die blik?
Brandt dat “licht van zijn gelaat” nog steeds in mij? Kan het mij nog raken?
De veertigdagentijd is plots voorbij. Het is allemaal zo vlug gebeurd, zo zonder overgang. Nu krijgen wij vijftig dagen om deze Dag te vieren, met de glimlach van de Verrezene. Plots is het klaarlicht en zien we Hem voor ons. Hoe kijkt Hij nu? Wat spreekt er uit zijn blik? Deze dagen zoek ik zijn blik in de mensen om mij heen.