Adventsretraite
Advent 2024: Zie, Ik begin iets nieuws!
Steun onsDe liefde die God is, is onder ons verschenen doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons door Hem het leven te brengen. Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad.
De Heer zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal aanwijzen. Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u zegenen en uw naam groot maken, zodat u een zegen zult zijn. Ik zal degenen zegenen die u zegenen, maar degene die u verwenst zal Ik vervloeken. Om u zullen alle geslachten op aarde zich gezegend noemen.’ Toen ging Abram weg, zoals de Heer hem had opgedragen, en Lot ging met hem mee.
Hierheen! Hier is water, voor ieder die dorst heeft. Kom, ook al heb je geen geld. Koop hier je voedsel en eet. Kom, koop voedsel zonder geld, koop wijn en melk zonder betaling. Waarom geld betalen voor iets dat geen brood is, je loon besteden aan wat niet verzadigen kan? Luister aandachtig naar mij, en je zult ruimschoots te eten hebben en genieten van een overvloedig maal. Leen mij je oor en kom bij mij, luister, en je zult leven. Ik sluit met jullie een eeuwigdurend verbond, als bevestiging van mijn liefde voor David.
God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk’. God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.
Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen hij daar een dorp wilde binnengaan, kwamen hem tien mensen tegemoet die aan melaatsheid leden; ze bleven op een afstand staan. Ze verhieven hun stem en riepen: ‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’ Toen hij hen zag, zei hij tegen hen: ‘Ga u aan de priesters laten zien.’ Terwijl ze gingen werden ze gereinigd. Een van hen, die zag dat hij genezen was, keerde terug en loofde God met luide stem. Hij viel neer aan Jezus’ voeten om hem te danken. Het was een Samaritaan. Toen zei Jezus: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ Hij zei tegen de Samaritaan: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’
Welnu, dit zegt de Heer, die jou schiep, Jakob, die jou vormde, Israël: Wees niet bang, want ik zal je vrijkopen, ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij! Moet je door het water gaan – ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd. Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien. Want ik, de Heer, ben je God, de Heilige van Israël, je redder. Voor jou geef ik Egypte als losgeld, Nubië en Seba ruil ik in tegen jou. Jij bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, en ik houd zo veel van je dat ik de mensheid geef in ruil voor jou, ja alle volken om jou te behouden.
Troost, troost mijn volk, zegt jullie God. Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan. Hoor, een stem roept: ‘Baan voor de Heer een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God. Laat elke vallei verhoogd worden en elke berg en heuvel verlaagd, laat ruig land vlak worden en rotsige hellingen rustige dalen. De luister van de Heer zal zich openbaren voor het oog van al wat leeft. De Heer heeft gesproken!’ Beklim een hoge berg, vreugdebode Sion, verhef je stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem, verhef je stem, vrees niet.
Jezus en de leerlingen kwamen aan de overkant van het meer, in het gebied van de Gerasenen. Toen hij uit de boot gestapt was, kwam hem meteen vanuit de grafspelonken een man tegemoet die door een onreine geest bezeten was en in de spelonken woonde. Zelfs als hij vastgebonden was met een ketting kon niemand hem in bedwang houden. Hij was al dikwijls aan handen en voeten geketend geweest, maar dan trok hij de kettingen los en sloeg hij de boeien stuk, en niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen. En altijd, dag en nacht, liep hij schreeuwend tussen de rotsgraven en door de bergen en sloeg hij zichzelf met stenen. Toen hij Jezus in de verte zag, rende hij op hem af en viel voor hem neer, en luid schreeuwend zei hij: ‘Wat heb ik met jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer je bij God: doe me geen pijn!’ Want hij had tegen hem gezegd: ‘Onreine geest, ga weg uit die man.’ Jezus vroeg hem: ‘Wat is je naam?’ En hij antwoordde: ‘Legioen is mijn naam, want we zijn met velen.’ De mensen kwamen bij Jezus en zagen de bezetene daar zitten, gekleed en bij zijn volle verstand, dezelfde man die altijd bezeten was geweest door het legioen, en ze werden door schrik bevangen.
De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van. Toen de mens en zijn vrouw God, de Heer, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. Maar God, de Heer, riep de mens: ‘Waar ben je?’
Ik houd mijn oog gericht op de Heer, hij bevrijdt mijn voeten uit het net. Keer u tot mij en wees mij genadig, ik ben alleen en ellendig. Mijn hart is vol van angst, bevrijd mij uit mijn benauwenis. Zie mij in mijn nood, in mijn ellende, vergeef mij al mijn zonden. Zie met hoe velen mijn vijanden zijn, hoe ze mij dodelijk haten. Behoed mij en bevrijd mij, maak mij niet te schande, want ik schuil bij u. Onschuld en oprechtheid mogen mij bewaren, op u is mijn hoop gevestigd. God, verlos Israël, verlos het van al zijn angsten.
Jezus ging Jericho in en trok door de stad. Er was daar een man die Zacheüs heette, een rijke hoofdtollenaar. Hij wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was klein van stuk. Daarom liep hij snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer hij voorbijkwam. Toen Jezus daar langskwam, keek hij naar boven en zei: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.’ Zacheüs kwam meteen naar beneden en ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. Allen die dit zagen, zeiden morrend tegen elkaar: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Kijk, Heer, de helft van mijn bezittingen geef ik aan de armen, en als ik iemand iets heb afgeperst vergoed ik het viervoudig.’ Jezus zei tegen hem: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook hij is een zoon van Abraham. De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’
Met het oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde Jezus de volgende gelijkenis. ‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank u dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.” Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.
Meteen daarna gelastte Jezus zijn leerlingen in de boot te stappen en alvast naar de overkant te varen, naar Betsaïda; intussen zou hijzelf de menigte wegsturen. Nadat hij afscheid van de mensen had genomen, ging hij de berg op om er te bidden. Bij het vallen van de avond was de boot midden op het meer, en hij was alleen aan land. Toen hij zag dat de leerlingen door de hevige tegenwind maar nauwelijks vooruitkwamen, hoe hard ze ook roeiden, liep hij tegen het einde van de nacht over het meer naar hen toe, en hij wilde hen voorbijlopen. Toen ze hem over het water zagen lopen, dachten ze dat hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit. Ze hadden hem allemaal gezien en raakten in paniek. Maar hij sprak hen meteen aan en zei: ‘Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang.’ Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen.
De geest van God, de Heer, rust op mij, want de Heer heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan verslagen harten hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun bevrijding, om een genadejaar van de Heer uit te roepen. Ik vind grote vreugde in de Heer, mijn hele wezen jubelt om mijn God. Hij deed mij het kleed van de bevrijding aan, hulde mij in de mantel van de gerechtigheid, zoals een bruidegom een kroon opzet, zoals een bruid zich tooit met haar sieraden. Want zoals de aarde haar gewassen voortbrengt, zoals een tuin het gezaaide laat ontkiemen, zo laat God, de Heer, gerechtigheid ontkiemen en glorie voor het oog van alle volken.
Toen Jezus eens aan de oever van het Meer van Gennesaret stond en het volk zich om Hem verdrong om naar het woord van God te luisteren, zag Hij twee boten aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen. Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land weg te varen; Hij ging zitten en gaf de menigte onderricht vanuit de boot. Toen hij was opgehouden met spreken, zei hij tegen Simon: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.’ Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar als u het zegt, zal ik de netten uitwerpen.’ En toen ze dat gedaan hadden, zwom er zo’n enorme school vissen in de netten dat die dreigden te scheuren. Ze gebaarden naar de mannen in de andere boot dat die hen moesten komen helpen; nadat dezen bij hen waren gekomen, vulden ze de beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en volgden Hem.
Zo was er een Farizeeër, een van de Joodse leiders, met de naam Nikodemus. Hij kwam in de nacht naar Jezus toe. ‘Rabbi,’ zei hij, ‘wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is, want alleen met Gods hulp kan iemand de wondertekenen doen die u verricht.’ Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien.’ ‘Hoe kan iemand geboren worden als hij al oud is?’ vroeg Nikodemus. ‘Hij kan toch niet voor de tweede keer de moederschoot ingaan en weer geboren worden?’ Jezus antwoordde: ‘Waarachtig, ik verzeker u: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest. Wat geboren is uit een mens is menselijk, en wat geboren is uit de Geest is geestelijk. Wees niet verbaasd dat ik zei dat jullie allemaal opnieuw geboren moeten worden. De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is.’ ‘Maar hoe kan dat?’ vroeg Nikodemus.
Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Wat er vroeger was raakt in vergetelheid, het komt niemand ooit nog voor de geest. Er zal alleen maar blijdschap zijn en groot gejuich om wat ik schep. Ik herschep Jeruzalem in een jubelende stad en schenk haar bevolking vreugde. Dan zal ik over Jeruzalem jubelen en mij verblijden over mijn volk. Geen geween of geweeklaag wordt daar nog gehoord. Geen zuigeling zal daar meer zijn die slechts enkele dagen leeft, geen grijsaard die zijn jaren niet voltooit; want een kind zal pas sterven als honderdjarige, en wie geen honderd wordt, geldt als vervloekt. Zij zullen huizen bouwen en er zelf in wonen, wijngaarden planten en zelf van de opbrengst eten; in wat zij bouwen zal geen ander wonen, van wat zij planten zal geen ander eten. Want de jaren van mijn volk zullen zijn als de jaren van een boom; mijn uitverkorenen zullen zelf genieten van het werk van hun handen. Zij zullen zich niet tevergeefs afmatten en geen kinderen baren voor een verschrikkelijk lot. Zij zullen, met heel hun nageslacht, een volk zijn dat door de Heer is gezegend. Ik zal hun antwoorden nog voor ze mij roepen, ik zal hen verhoren terwijl ze nog spreken. Wolf en lam zullen samen weiden, een leeuw en een rund eten beide stro en een slang zal zich voeden met stof. Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil op heel mijn heilige berg – zegt de Heer.
De afkomst van Jezus Christus was als volgt. Toen zijn moeder Maria al was uitgehuwelijkt aan Jozef maar nog niet bij hem woonde, bleek ze zwanger te zijn door de heilige Geest. Haar man Jozef, die een rechtschapen mens was, wilde haar niet in opspraak brengen en dacht erover haar in het geheim te verstoten. Toen hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer. De engel zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze draagt is verwekt door de heilige Geest. Ze zal een zoon baren. Geef hem de naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.’ Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: ‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal hem de naam Immanuël geven,’ wat in onze taal betekent ‘God met ons’. Jozef werd wakker en deed wat de engel van de Heer hem had opgedragen: hij nam haar bij zich als zijn vrouw.
Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en we zullen samen eten, ik met hem en hij met mij.
Bekleed u met de nieuwe mens, die wordt vernieuwd tot het ware inzicht, naar het beeld van zijn schepper. Omdat God u heeft uitgekozen, omdat u zijn heiligen bent en hij u liefheeft, moet u zich kleden in innig medeleven, in goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraag elkaar en vergeef elkaar als iemand een ander iets te verwijten heeft; zoals de Heer u vergeven heeft, moet u elkaar vergeven. En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt. Laat in uw hart de vrede van Christus heersen, want daartoe bent u geroepen als de leden van één lichaam. Wees ook dankbaar.
In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’ Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad.’ De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want voor God is niets onmogelijk.’ Maria zei: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’ Daarna liet de engel haar weer alleen.
Jeuzs hield hun een andere gelijkenis voor: ‘Het koninkrijk van de hemel lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn akker zaaide. Het is weliswaar het kleinste van alle zaden, maar het groeit uit tot de grootste onder de planten. Het wordt een struik, en de vogels van de hemel komen nestelen in de takken.’ Hij vertelde hun een andere gelijkenis: ‘Het koninkrijk van de hemel lijkt op zuurdesem die door een vrouw met drie zakken meel werd vermengd tot alle meel doordesemd was.’
Kort daarop reisde Maria in grote haast naar het bergland, naar een stad in Juda, waar ze het huis van Zacharias binnenging en Elisabeth begroette. Toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; ze werd vervuld met de heilige Geest en riep luid: ‘De meest gezegende ben je van alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot! Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.’
In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië. Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. Jozef ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde, om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was. Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan.
Terwijl Maria en Jozef in Betlehem waren brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad. Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken. De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een Redder geboren. Hij is de messias, de Heer. Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’
Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik binnenkomen, en we zullen samen eten, Ik met hem en hij met Mij.
Ik roep vandaag hemel en aarde als getuigen op: u staat voor de keuze tussen leven en dood, tussen zegen en vloek. Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen, door de Heer, uw God, lief te hebben, Hem te gehoorzamen en Hem toegedaan te blijven.
Mijn plan met jullie staat vast – spreekt de Heer. Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk: Ik zal je een hoopvolle toekomst geven. Jullie zullen mij aanroepen en tot mij bidden, en Ik zal naar jullie luisteren. Jullie zullen mij zoeken en ook vinden, als jullie mij tenminste met hart en ziel zoeken.
Jezus antwoordde: “Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar wie ziek is wel; Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar om zondaars aan te sporen een nieuw leven te beginnen.”
Hierbij sluit Ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. Deze belofte doe Ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen…Ik zal denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft.
Mozes zei: ‘Als U mij goed gezind zijt Heer, trekt U dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. Schenk ons vergeving voor onze schuld en zonde en maak ons tot uw eigen bezit.’ De Heer antwoordde: ‘Ik wil een verbond sluiten. Voor de ogen van heel je volk zal Ik zulke wonderlijke daden verrichten als er onder geen enkel volk op aarde ooit verricht zijn, en het hele volk dat bij jou is, zal zien welke ontzagwekkende dingen Ik, de Heer, voor jou zal doen.
Israël, bedenk dat de Heer, uw God, niets anders van u vraagt dan dat u ontzag voor Hem toont, dat u de weg volgt die Hij U wijst, dat U Hem liefhebt, Hem met hart en ziel dient en zijn geboden en wetten, die Ik u vandaag voorhoud, naleeft; dan zal het u goed gaan.
Op de dag waarop de tabernakel met de verbondstekst was opgebouwd, werd hij overdekt door een wolk. Die avond was de wolk als een lichtend vuur boven de tabernakel te zien, en dat bleef zo tot de volgende morgen. Zo was het voortdurend: de wolk overdekte de tabernakel en was ’s nachts te zien als een vuur. Telkens als de wolk zich van de tent verhief trokken de Israëlieten verder, en op de plaats waar de wolk stilhield sloegen ze hun kamp op. Op bevel van de Heer trokken de Israëlieten verder, en op bevel van de Heer sloegen ze hun kamp op. Zolang de wolk op de tabernakel rustte, bleven ze op de plaats waar ze waren.
Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe: ’Luister Israël,
naar de wetten en de regels die Ik u vandaag bekendmaak. Maak ze u eigen en leef
ze strikt na. De Heer, onze God, heeft bij de Horeb een verbond met ons gesloten.
Niet met onze voorouders heeft Hij dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier
nu levend en wel bij elkaar zijn.’
Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots. En wie deze woorden van mij hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand. Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en er van alle kanten op het huis werd ingebeukt, stortte het in, en er bleef alleen een ruïne over.
Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader Mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals Ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. Dit zeg Ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven, dan zal je vreugde volkomen zijn. Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals Ik jullie heb liefgehad. Er is geen groter liefde dan je leven te geven voor je vrienden. Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat Ik zeg.
“Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem!”
“Heb aandacht voor mijn woorden, geef aan mijn uitspraken gehoor. Houd ze steeds voor ogen, bewaar ze in het diepste van je hart. Ze zijn leven voor wie ze aanvaarden, sterken heel het lichaam als medicijn. Van alles waarover je waakt, waak vooral over je hart.”
“Vol vreugde zullen jullie water putten uit de bron van de redding.”
“Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel en Hij riep: ‘Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken! “Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij gelooft”, zo zegt de Schrift.’ Hiermee doelde Hij op de Geest die zij die in Hem geloofden zouden ontvangen; de Geest was er namelijk nog niet, want Jezus was nog niet tot Gods majesteit verheven.”
“Ik ben de goede herder. Een goede herder geeft zijn leven voor de schapen. Een huurling, iemand die geen herder is, en die niet de eigenaar van de schapen is, laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht zodra hij een wolf ziet aankomen. De wolf valt de kudde aan en jaagt de schapen uiteen; de man is een huurling en de schapen kunnen hem niets schelen. Ik ben de goede herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, zoals de vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen.”
“Ach Efraïm, hoe zou Ik je ooit kunnen prijsgeven? Hoe zou Ik je kunnen uitleveren, Israël?Zou Ik je prijsgeven als Adma, je laten ondergaan als Seboïm? Mijn hart wordt verscheurd, door barmhartigheid word Ik bewogen. Ik zal mijn toorn laten varen en Efraïm niet opnieuw te gronde richten. Want God ben Ik, en geen mens, Ik ben in jullie midden, Ik ben heilig.”
“Wie is een God als U, die schuld vergeeft en aan zonde voorbijgaat? U blijft niet woedend op wie er van uw volk nog over zijn; liever toont U hun uw trouw. Opnieuw zult U zich over ons ontfermen en al onze zonden tenietdoen. Onze zonden werpt U in de diepten van de zee. U bewijst Jakob uw trouw en Abraham uw goedheid, zoals U gezworen hebt aan onze voorouders in de dagen van weleer.”
Kort voor Pesach, het Joodse paasfeest, reisde Jezus naar Jeruzalem. Daar trof Hij op het tempelplein de handelaars in runderen, schapen en duiven aan, en de geldwisselaars die daar altijd zaten. Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’
Sion zegt: ‘De Heer heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten.’ Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? Zelfs al zou zij het vergeten, Ik vergeet jou nooit. Ik heb je in mijn handpalm gegrift, je muren staan mij steeds voor ogen.’
Toen Jezus eens aan het bidden was en alleen de leerlingen bij Hem waren, stelde Hij hun de vraag: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ Ze antwoordden: ‘Johannes de Doper, maar anderen zeggen Elia en weer anderen beweren dat een van de oude profeten is opgestaan.’ Hij zei tegen hen: ‘En wie ben Ik volgens jullie?’ Petrus antwoordde: ‘De door God gezonden Messias.’
De heer kreeg medelijden met de dienaar, hij liet hem vrij en schold hem de geleende som kwijt. Toen deze dienaar naar buiten ging, trof hij daar een van de andere dienaren, die hem honderd denarie schuldig was. Hij nam hem in een wurggreep en beet hem toe: ‘Betaal me alles wat je me schuldig bent!’ Toen wierp deze zich voor hem neer en smeekte hem: ‘Heb geduld met mij, ik zal je betalen. ’Maar hij wilde daar niet van weten, integendeel, hij liet hem gevangenzetten tot hij de hele schuld zou hebben betaald. Toen werd de heer zo kwaad dat hij hem in handen van de gerechtsbeulen gaf tot hij de hele schuld zou hebben terugbetaald.
Heel de wereld is voor U als een stofje op een weegschaal, als een dauwdruppel die ’s ochtends op de aarde valt. Omdat U alles kunt, ontfermt U zich over iedereen; U ziet voorbij aan de zonden van mensen, opdat zij naar U terugkeren. Alles wat er is hebt U lief, niets van wat U gemaakt hebt is U te min; U zou het niet eens gemaakt hebben als U er een afkeer van had. Hoe zou iets tegen uw wil kunnen blijven bestaan? Hoe zou iets kunnen voortbestaan als U het niet in het leven had geroepen? U, Heer hebt het leven lief en U spaart alles.
Petrus zei: ‘Heer, als U het bent, zeg me dan dat ik over het water naar U toe moet komen.’ Hij zei: ‘Kom!’ Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar toen hij voelde hoe sterk de wind was, werd hij bang. Hij begon te zinken en schreeuwde het uit: ‘Heer, red me!’ Meteen strekte Jezus zijn hand uit, Hij greep hem vast en zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ Toen ze in de boot stapten, ging de wind liggen.
Jezus bad: ‘Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en zij weten dat U mij hebt gezonden. Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en dat zal Ik blijven doen, zodat de liefde waarmee U mij liefhad in hen zal zijn en Ik in hen.’
God heeft de wereld zo lief dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven.
Ik was het die Efraïm leerde lopen en hem op de arm nam. Maar zij beseften niet dat Ik hen verzorgde. Zacht leidde Ik hen bij de teugels, aan koorden van liefde trok Ik hen mee; Ik verloste hen van het juk om hen te laten eten, Ik hield hun het voedsel zelfs nog voor.
Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. Is er iemand onder jullie die zijn kind, als het om brood vraagt, een steen zou geven? Of een slang, als het om een vis vraagt? Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan die Hem daarom vragen.
Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten – spreekt God, de Heer. Ik zal naar verdwaalde dieren op zoek gaan, verjaagde dieren terughalen, gewonde dieren verbinden, zieke dieren gezond maken… Ik zal ze weiden zoals het moet.
De afkomst van Jezus Christus was als volgt. Toen zijn moeder Maria al was uitgehuwelijkt aan Jozef maar nog niet bij hem woonde, bleek ze zwanger te zijn door de heilige Geest. Haar man Jozef, die een rechtschapen mens was, wilde haar niet in opspraak brengen en dacht erover haar in het geheim te verstoten. Toen hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer. De engel zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze draagt is verwekt door de heilige Geest. Ze zal een zoon baren. Geef Hem de naam Jezus, want Hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.
God heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt
De schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw bij Jezus die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en zeiden tegen Jezus: ’Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. Mozes draagt in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt U daarvan?…. Toen ze bleven aandringen, zei Jezus: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen’….Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten Hem alleen, met de vrouw die in het midden stond. Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ ’Niemand, heer’, zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet’, zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig van nu af niet meer.’
Waarachtig, Ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven. Wie Mij dient moet Mij volgen: waar Ik ben zal ook mijn dienaar zijn, en wie Mij dient zal door de Vader geëerd worden.
Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Toen Hij enkele dagen later terugkwam in Kafarnaüm, werd bekend dat Hij weer thuis was. Er stroomden zoveel mensen toe dat er zelfs voor de deur geen plaats meer was, en Hij verkondigde hun de heilsboodschap. Er werd ook een verlamde bij Hem gebracht, die door vier mensen gedragen werd. Omdat ze zich niet door de menigte konden wringen, haalden ze een stuk van het dak weg boven de plaats waar Jezus zat, en toen ze een opening hadden gemaakt, lieten ze de verlamde op zijn draagbed naar beneden zakken. Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’
Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad?’ De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God.’
Maria zei: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat U hebt gezegd.’ Daarna liet de engel haar weer alleen.
De Heer zei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, Ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, Ik weet hoe ze lijden. Daarom ben Ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden. Daarom stuur Ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’
Ik zeg je: haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want ze heeft veel liefde betoond; maar wie weinig wordt vergeven, betoont ook weinig liefde. ’Toen zei Hij tegen haar: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ Zijn tafelgenoten dachten bij zichzelf: Wie is Hij, dat Hij zelfs zonden vergeeft? Hij zei tegen de vrouw: ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede.’
Ik had honger en jullie gaven Mij te eten. Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken. Ik was vreemdeling, en jullie namen Mij op. Ik was naakt, en jullie kleedden Mij. Ik was ziek en jullie bezochten Mij, Ik zat gevangen en jullie kwamen naar Mij toe. Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan.
Hosanna! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer.
Jezus ging tegenover de offerkist zitten en keek hoe de mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de kist. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van niet meer dan een cent. Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle anderen die er geld in hebben gegooid; want die hebben gegeven van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud.’
Toen de avond was gevallen, lag Jezus samen met de twaalf aan voor de maaltijd. Onder het eten zei Hij tegen hen: ’Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij uitleveren’. Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze Hem: ‘Ik toch niet, Heer? Hij antwoordde: ‘Hij die samen met Mij zijn brood in de kom doopte, die zal Mij uitleveren.’
Ik besef: mijn enig bezit is de Heer; al mijn hoop is op Hem gevestigd.
Goed is de Heer voor wie Hem zoekt en alles van Hem verwacht.
Goed is het geduldig te hopen op de Heer die redding brengt
Toen het zo ver was, ging Jezus samen met de apostelen aanliggen voor de maaltijd. Hij zei tegen hen: ’Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. Want Ik zeg jullie: Ik zal geen pesachmaal met jullie eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.’ ….En Hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam Hij na de maaltijd ook de beker en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt.’
Aangekomen bij de plek die de Schedelplaats heet, werd Jezus gekruisigd, samen met twee misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. Jezus zei: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen…’ Rond het middaguur werd het donker in het hele land omdat de zon verduisterde. De duisternis hield drie uur aan. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden. En Jezus riep met luide stem: ‘Vader, in uw handen leg Ik mijn geest.’ Toen Hij dit gezegd had, blies Hij de laatste adem uit.
Na de kruisdood van Jezus vroeg Josef van Arimatea – die uit vrees voor de Joden in het geheim een leerling van Jezus was – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus gaf toestemming en Josef nam het lichaam mee. Nikodemus, die destijds ’s nachts naar Jezus toegegaan was, kwam ook; hij had een mengsel van mirre en aloë bij zich, wel honderd pond. Ze wikkelden Jezus ‘ lichaam met de balsem in linnen, zoals gebruikelijk is bij een Joodse begrafenis. Dicht bij de plaats waar Jezus gekruisigd was lag een olijfgaard, en daar was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. Omdat het voor de Joden voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden ze Jezus daarin.
God heeft Hem op de derde dag weer tot leven gewekt en Hem aan de mensen laten verschijnen, niet aan het hele volk, maar aan enkele getuigen die daartoe door God waren aangewezen, aan ons namelijk, die samen met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de dood was opgestaan. Van Hem getuigen alle profeten dat iedereen die in Hem gelooft door zijn naam vergeving van zonden krijgt.
Moge de Heer uw liefde voor elkaar en ieder ander groter maken, zodat uw liefde even overvloedig wordt als onze liefde voor u. Moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt. (1 Tes 3,12-4,2)
Pas op dat jullie hart niet afgestompt raakt door de roes en de dronkenschap en de zorgen van het dagelijks leven. (Lc 21,25-28.34-36)
Alle volkeren zullen zeggen: Kom laat ons optrekken naar de berg van de Heer, laat ons wandelen in het licht van de Heer. (uit Jes 2,1-5)
Ik zeg u, zei Jezus, velen zullen uit het Oosten en het Westen komen, en met Abraham, Isaak en Jakob aanzitten in het Rijk der hemelen. (uit Mt 8,5-11)
In die dagen zal een twijg ontspruiten aan de stronk van Isaï, een scheut aan zijn wortels zal vruchten dragen. De geest van de Heer zal op hem rusten. (uit Jes 11,1-10)
Ik prijs U Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kinderen. (uit Lc 10,21-24)
Op deze berg zal de Heer der hemelse machten voor alle volkeren een gastmaal aanrichten. Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren die over alle volkeren ligt. (uit Jes 25,6-10)
Allen aten tot ze verzadigd waren. (uit Mt 15,29-37)
Een sterke stad is de onze: de bescherming van de Heer dient haar tot muur en wal. Opent de poorten en laat binnentrekken de rechtvaardige natie die Hem trouw gebleven is. (uit Jes 26,1-6)
Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is. (uit Mt 7,21.24-27)
Na duisternis en nacht zullen de ogen der blinden weer zien. De armsten der mensen zullen zich verblijden in Israëls Heilige. (uit Jes 29,17-24)
Jezus sprak tot hen: Gelooft gij dat ik de macht bezit om dit te doen? Zij antwoordden: Zeker Heer. Daarop raakte Hij hun ogen aan, en hun ogen gingen open. (uit Mt 9,27-31)
Uw ogen zullen de Leidsman zien, en uw oren zullen een stem achter u horen die zegt: ‘Dit is de weg, volg hem, waarheen hij u ook leidt’. (uit Jes 30,19-21.23-26)
Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: Gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israël. Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven. (uit Mt 10,1.5-8)
God kan getuigen dat ik naar u allen verlang met de genegenheid van Christus Jezus. En ik bid dat uw liefde blijft groeien door inzicht en fijnzinnigheid, zodat u kunt onderscheiden waar het op aankomt. Dan zult u op de dag van Christus zuiver en onberispelijk zijn, vol van de vruchten van de gerechtigheid. (uit Fil 1,3-6.8-11)
Sla de mantel van Gods gerechtigheid om en zet de kroon van de luister van de Eeuwige op je hoofd. God zal je laten schitteren voor heel de wereld. (uit Bar 5,1-9)
Spreek tot allen die de moed verloren hebben: ‘Vat moed en vrees niet. Uw God komt om u te redden’. Dan gaan de ogen van de blinden weer open. De lamme zal springen als een hert. (uit Jes 35,1-10)
Enige mannen droegen op een bed een verlamde met zich mee. Ze gingen het dak op en lieten hem met bed en al voor Jezus neerzakken. Toen Jezus hun geloof zag zei hij: ‘Vriend, uw zonden zijn u vergeven’. Onmiddellijk stond de lamme voor aller ogen op. (uit Lc 5,17-26)
Als een Herder zal Hij zijn schapen weiden, in zijn armen ze samenbrengen, de lammeren dragen tegen zijn boezem. (uit Jes 40,1-11)
En gelukt het hem dat verdwaalde schaap te vinden, voorwaar Ik zeg u, dan zal hij over dat ene meer verheugd zijn dan over de negenennegentig die niet verdwaald waren. (uit Mt 18,12-14)
Allen die op de Heer vertrouwen, ontvangen nieuwe kracht, en slaan hun vleugels uit als adelaars: zij lopen, maar worden niet moe, zij rennen, maar raken niet uitgeput! (uit Jes 40,25-31)
Kom allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken. (uit Mt 11,28-30)
Ik ben de Heer, uw God. Wees maar niet bang, Ik help u. Op de kale gronden doe Ik rivieren ontspringen en bronnen in de rotskloven. (uit Jes 41,13-20)
Wie oren heeft, hij luistere! (uit Mt 11,11-15)
Zo spreekt de Heer: ‘Ik ben de Heer, uw God, die u voor uw bestwil wil leren, en u voeren over de weg die gij moet gaan!’ (uit Jes 48,17-19)
Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebben niet gedanst; wij hebben een treurlied gezongen en jullie hebben niet op je borst geklopt. (uit Mt 11,16-19)
Elia de profeet stond op als een vuur; zijn woord brandde als een fakkel. (uit Sir 48,1-4)
Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Inderdaad, Elia is reeds gekomen, maar zij hebben hem niet erkend.’ Nu begrepen de leerlingen dat hij hun over Johannes de Doper gesproken had. (uit Mt 17,10-13)
Laat de Heer uw vreugde blijven; ik zeg u nogmaals: wees altijd verheugd. Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen. De Heer is nabij. Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dank Hem in al uw gebeden. Dan zal de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, uw hart en gedachten in Christus Jezus bewaren. (Fil 4,4-7)
De HEER, je God, zal in je midden zijn, Hij is de held die je bevrijdt. Hij zal vol blijdschap zijn, verheugd over jou, in zijn liefde zal Hij zwijgen, in zijn vreugde zal Hij over je jubelen. (uit Sef 3,14-18a)
Ik zie Hem maar niet in het heden, ik aanschouw Hem, maar niet van nabij; een ster komt op uit Jakob… (uit Num 24,15-17a)
Jezus vraagt aan zijn belagers: ‘Het doopsel van Johannes, waar was dat vandaan?’ Ze zeiden: ‘We weten het niet.’ Toen zei Hij op zijn beurt: ‘Dan zeg ik u evenmin uit welke bevoegdheid ik handel.’ (uit Mt 21,23-27)
Want ik verwijder dan uit uw midden de hoogmoedige pronkers. Ik laat bij u alleen nog over een nederig, bescheiden volk. (uit Sef 3,1-2.9-13)
Een man had twee zonen. Hij ging naar de eerste toe en zei: ‘Zoon, ga vandaag werken in mijn wijngaard.’ ‘Goed vader’, antwoordde deze, maar hij deed het niet. Toen ging hij naar de tweede en zei hetzelfde. Deze antwoordde: ‘Neen, ik wil niet.’ Maar later kreeg hij spijt en ging toch. (uit Mt 21,28-32)
Hij, de God, die de aarde geboetseerd heeft, niet om leeg te zijn, maar om bewoond te worden, Hij zegt: Ik ben een reddende God. (uit Jes 45,6-8.18.21-25)
Zijt Gij de Komende, of hebben we een andere te verwachten? (uit Lc 7,18-23)
Van Juda zal de scepter niet wijken, totdat hij verschijnt die hem dragen mag. (uit Gen 49,1-2.8-10)
Geslachtslijst van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. (uit Mt 1,1-17)
Geloof Mij, de tijd komt dat men zal zeggen: Zowaar God leeft, die de nakomelingen van Israël heeft teruggebracht… Op hun eigen grond zullen zij wonen. (uit Jer 23,5-8)
Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd. Maria zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen – Immanuel, God met ons. (uit Mt 1,18-24)
In die tijd verscheen de engel van de Heer aan een vrouw in Sora en zei: ‘Gij zult zwanger worden en een zoon baren’. (uit Recht 13, 2-7.24-25a)
Vrees niet Zacharias, want uw bede is verhoord; uw vrouw Elisabeth zal u een zoon schenken die gij Johannes moet noemen. Hij zal voor de Heer uitgaan om de gezindheid van de vaderen te doen terugkeren in de kinderen. (uit Lc 1,5-25)
Daarom zegt Christus bij zijn komst in de wereld: ‘Offers en gaven hebt U niet verlangd, maar U hebt Hij een lichaam gegeven; brand- en reinigingsoffers behaagden U niet. Toen heb Ik gezegd: Hier ben Ik, want dit staat in de boekrol over Mij geschreven: Ik ben gekomen, God, om uw wil te doen’. (uit Heb 10,5-10)
Hij zal hen als een herder weiden. Zij zullen veilig wonen, want Hij zal heersen tot aan de einden der aarde, en Hij brengt vrede. (uit Mich 5,1-4a)
Hoor, daar is mijn geliefde; kijk, daar komt hij aan, over de heuvels snelt hij voort. Nu roept mijn geliefde en zegt tegen mij: Sta op, mijn liefste, kom toch, mijn schoonste. (uit Hl 2,8-14)
Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is. (uit Lc 1,39-45)
De Heer heeft mij gegeven wat ik van Hem heb afgesmeekt. (uit 1 Sam 1,24-28)
Hij die machtig is, deed aan mij zijn wonderwerken, en heilig is zijn Naam. Barmhartig is Hij, van geslacht tot geslacht, voor hen die Hem vrezen. (uit Lc 1,46-56)
Zo spreekt de Heer God: Ik zend mijn gezant voor Mij uit om voor Mij de weg te banen. (uit Mal 3,1-4;4,5-6)
Op de achtste dag kwam men het kind besnijden en ze wilden het naar zijn vader Zacharias noemen. Maar zijn moeder zei daarop: Neen, het moet Johannes heten. (uit Lc 1,57-66)
De Heer kondigt u aan dat Hij voor u een huis zal oprichten. (uit 2 Sam 7,1-5.8-12.14.16)
… zoals de opgaande zon aan de hemel, die verschijnt aan hen die in het duister en de schaduw van de dood zijn gezeten, om onze voeten te richten op de weg van de vrede. (uit Lc 1,67-79)
Jezus Christus is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen. Hij houdt alles in stand door zijn machtig woord. (uit Hebr. 1,1-6)
Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Het ware licht dat iedere mens verlicht kwam in de wereld. (uit Joh. 1,1-18)
‘Als je bidt, trek je terug in je binnenkamer, en bid tot de Vader die in het verborgene ziet.’
Toen sprak God: ‘Hier bij Mij is nog plaats; kom op de rots staan.’
Beter is het te schuilen bij de Heer dan op mensen te vertrouwen; beter is het te schuilen bij de Heer dan op hoge heren te vertrouwen.
‘En daarom: weldra lok Ik haar weer naar Mij toe, zorg Ik dat zij naar de woestijn gaat en spreek Ik tot haar hart.’
Vervuld van de heilige Geest ging Jezus weg van de Jordaan. Hij werd door de Geest naar de woestijn gevoerd, waar hij veertig dagen verbleef en door de duivel op de proef werd gesteld. Gedurende die dagen at Hij niets en toen ze voorbij waren kreeg Hij honger. De duivel zei nu tot Hem: Als Gij de zoon van God zijt, beveel dan aan die steen daar dat hij in brood verandert. Jezus gaf hem ten antwoord: Er staat geschreven: “de mens leeft niet van brood alleen.”
Want zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en daarheen pas terugkeren wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht en met planten bedekt, wanneer zij zaad hebben gegeven aan de zaaier, en brood aan de eter; zo zal het ook gaan met mijn woord, dat voortkomt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het heeft gedaan wat Mij behaagt, en alles heeft volvoerd, waartoe ik het heb gezonden.
“Luistert. Eens ging een zaaier uit om te zaaien… De zaaier zaait het woord. Het in goede grond gezaaide zaad zijn de mensen die het woord horen, het in zich opnemen en vrucht dragen: dertig-, zestig-, en honderdvoudig.”
“Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait; hij slaapt en staat op, ’s nachts en overdag, en onderwijl kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe. Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort.”
Gij moet daarom zo bidden: Onze Vader die in de hemel zijt, Uw naam worde geheiligd.
Gij moet daarom zo bidden: Uw Rijk kome.
Gij moet daarom zo bidden: Uw wil geschiede.
Jezus nam Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee en besteeg de berg om er te bidden. Terwijl Hij in gebed was, veranderde zijn gelaat van aanblik en werden zijn kleren verblindend wit.
Gen 1, 31
God bezag alles wat Hij had gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was.
Ex 3, 7-8a
Jahwe sprak: `Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord; ja, Ik ken zijn lijden. Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte.’
“Maar gij”, sprak Hij tot hen, “wie zegt gij dat Ik ben?” Simon Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Jezus hernam: “Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg Ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen”.
De Samaritaanse vrouw zei tot Hem: “Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?” Joden onderhouden namelijk geen betrekkingen met de Samaritanen.
Jezus gaf haar ten antwoord: “Als ge enig begrip had van de gave Gods en wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven.”
Ik zing van ganser harte voor de Heer, ben opgetogen om mijn God, de Redder, want Hij had oog voor mij, zijn dienares. Maar wie ben ik dat Hij mij heeft gevraagd. (bewerking Huub Oosterhuis)
Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Houd mij in leven, wees Gij mijn redding, steeds weer zoeken mijn ogen naar U. Omdat Gij zijt zoals Gij zijt: zie naar mij om en wees mij genadig, want op U wacht ik een leven lang. Zijt Gij het Heer, die komen zal,of moeten wij een ander verwachten? Heer, mijn God, ik ben zeker van U. Gij geeft uw woord aan deze wereld, Gij zijt mijn lied, de God van mijn vreugde, naar U gaat mijn verlangen, Heer. Houd mij in leven, wees Gij mijn redding, steeds weer zoeken mijn ogen naar U.
(bewerking Huub Oosterhuis)
Jezus vertelde deze gelijkenis: “Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond; hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets. Toen zei hij tot de wijngaardenier: Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken, maar ik vind er geen. Hak hem om: waartoe put hij nog de grond uit? Maar de man gaf hem ten antwoord: Heer, laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond er omheen omspitten en er mest op brengen. Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken.”
Toen kwam Petrus naar Hem toe en sprak: “Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?” Jezus antwoordde hem: “Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal”.
Eens onderrichtte Hij op sabbat in een van de synagogen, toen er plotseling een vrouw kwam die bezeten door een geest, achttien jaar lang ziek was; zij was kromgebogen en kon zich in het geheel niet oprichten. Toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij zich en sprak: “Vrouw, ge zijt van uw ziekte verlost.” Hij legde haar de handen op en op hetzelfde ogenblik richtte zij zich op en verheerlijkte God. Geërgerd, omdat Jezus op sabbat genas, nam nu de overste van de synagoge het woord en sprak tot het volk: “Zes dagen zijn er waarop gewerkt moet worden. Komt u dus op die dagen laten genezen en niet op de sabbatdag.” Jezus gaf hem ten antwoord: “Huichelaars! Maakt niet ieder van u op sabbat zijn os of ezel van de voederbak los, om hem naar de drinkplaats te voeren? En behoorde dan deze vrouw, nog wel de dochter van Abraham, die niet minder dan achttien jaar lang door de duivel is kromgesloten, niet van die boeien bevrijd te worden op de sabbatdag?” Toen Hij dit zei, stonden al zijn tegenstanders beschaamd. Maar heel de menigte verheugde zich over al de heerlijke daden die Hij verrichtte.
De Heer sprak: `Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord; ja, Ik ken zijn lijden.’’
Men kwam een lamme bij Hem brengen, die door vier mannen gedragen werd. Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond, maakten er een opening in en lieten het bed, waarop de lamme uitgestrekt lag, zakken. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: “Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.”
Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien.
Uw schepping ben ik in hart en nieren, Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder. Ik wil U bedanken daarvoor, dat Gij mij ontzagwekkend gemaakt hebt. Mijn ziel en gebeente door U gekend, in mij was niets voor uw ogen verborgen toen ik werd gevormd in het diepste geheim, prachtig gevlochten in de schoot van de aarde.
(vertaling van Huub Oosterhuis)
Bij de terugkomst van de verloren zoon overlaadt de vader hem met geschenken. Hij roept: ‘Laten we eten en feestvieren. Want deze zoon van mij was dood, en is weer levend geworden. Hij was verloren en is teruggevonden.’ Ze begonnen dus feest te vieren.
Jezus zei tot zijn leerlingen: ‘Mijn spijs is het de wil te doen van Hem die mij gezonden heeft.’
Jezus zei tot zijn leerlingen: ‘Ik heb medelijden met deze mensen, omdat zij al drie dagen bij mij blijven, zodat ze nu zonder voedsel zijn. Wanneer Ik hen zonder eten naar huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken; sommigen van hen zijn van ver gekomen.’
God de Heer richt op deze berg voor alle volken een feestmaal aan met uitgelezen gerechten, een feestmaal met belegen wijnen, verrukkelijke, uitgelezen gerechten, belegen, gelouterde wijnen. Op deze berg verscheurt Hij de sluier die over alle volken ligt, de floers die alle naties bedekt.
Voor mijn ogen dekt U de tafel, zodat ook mijn belagers het zien; met olie zalft U mijn hoofd,
mijn beker is tot de rand gevuld. Ja, uw goedheid en liefde blijven mij volgen alle dagen van mijn leven.
Toen de Israëlieten hun kamp opsloegen in Refidim had het volk geen water te drinken. Ze begonnen Mozes verwijten te doen en zeiden: “Geef ons water te drinken.” Mozes antwoord- de: “Waarom doet u mij verwijten en waarom daagt u JHWH uit?” Maar de mensen leden daar hevige dorst; zij bleven tegen Mozes morren en zeiden: “Waarom hebt u ons weggevoerd uit Egypte als we toch met kinderen en vee van dorst moeten sterven?” Mozes klaagde zijn nood bij JHWH: “Wat moet ik toch aan met dit volk? Ze staan op het punt mij te stenigen.” JHWH gaf Mozes ten antwoord: “Ga met enkelen van Israëls oudsten voor het volk uit, neem in uw hand de staf waarmee ge de Nijl geslagen hebt en begeef u op weg. Ik zal ginds, voor uw ogen, op een rots staan, op de Horeb. Sla op die rots: er zal water uitstromen zodat de mensen kunnen drinken.”
Op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was. Jezus en zijn leerlingen waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd. Bij gebrek aan wijn zei de moeder van Jezus tot Hem: “Ze hebben geen wijn.” Jezus zei tot haar: “Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen.” Zijn moeder sprak tot de bedienden: “Doet maar wat Hij u zeggen zal.” Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik der Joden zes stenen kruiken, elk met een inhoud van zo’n honderd liter. Jezus zei hun: “Doet die kruiken vol water.” Zij vulden ze tot bovenaan toe. Daarop zei Hij hun: “Schept er nu wat uit en brengt dat aan de tafelmeester.” Dat deden ze, en zodra de tafelmeester het water proefde dat in wijn veranderd was (hij wist niet waar die wijn vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept hadden, wisten het wel), riep hij de bruidegom en zei hem: “Iedereen zet eerst de goede wijn voor en wanneer men eenmaal goed gedronken heeft de mindere. U hebt de goede wijn tot nu toe bewaard.”
Toen brachten Schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw die op overspel was betrapt. Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt, terwijl ze overspel bedreef. Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen zulke vrouwen te stenigen. Maar Gij, wat zegt Gij ervan?” Dit bedoelden ze als een strikvraag in de hoop Hem ergens van te kunnen beschuldigen. Jezus echter boog zich voorover en schreef met zijn vinger op de grond. Toen ze bij Hem aanhielden met vragen, richtte Hij zich op en zei tot hen: “Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen.” Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond. Toen zij dit hoorden, dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst, totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw, die nog midden in de kring stond. Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar: “Vrouw, waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?” Zij antwoordde: “Niemand, Heer.” Toen zei Jezus tot haar: “Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer.”
Op een andere keer ging Hij naar de synagoge waar een man aanwezig was met een verschrompelde hand. Zij hielden Hem in het oog of Hij hem op sabbat zou genezen, met de bedoeling Hem daarvan te beschuldigen. Hij zei nu tot de man met de verschrompelde hand: “Kom in het midden staan.” Daarop stelde Hij hun de vraag: “Mag men op sabbat goed doen of kwaad, iemand redden of doden?” Maar zij zwegen. Toen liet Hij toornig, maar tegelijkertijd bedroefd om de verstoktheid van hun hart, zijn blik rondgaan en zei tot de man: “Steek uw hand uit.” Hij stak zijn hand uit en deze was weer gezond. En de Farizeeën gingen naar buiten en aanstonds smeedden zij met de Herodianen plannen om Hem uit de weg te ruimen.
Jezus vertelt een gelijkenisverhaal (parabel). Een werkgever huurt arbeiders in en komt met hen een vorstelijk loon overeen, misschien wel een weekloon voor één dag werken. Tegen het eind van de dag huurt die werkgever nog een paar extra man. Bij de uitbetaling aan het eind van de dag roept hij het eerst degenen naar voren die het laatst gekomen zijn. Zij krijgen voor één uur het weekloon dat hij vanmorgen met de eersten had afgesproken! Die van vanmorgen krijgen hetzelfde overeengekomen weekloon voor één dag werken.
Ze namen het wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden: “Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar een uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen”. Maar hij antwoordde een van hen: “Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie? Neem wat u toekomt en ga heen. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben?”
De Schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden dat de vorst der duivels zelf in Hem huisde en dat Hij door middel van die vorst der duivels de duivels uitdreef.
Toen brak er in de hemel een oorlog uit. Michaël en zijn engelen moesten oorlogen tegen de draak. Ook de draak streed en zijn engelen. Maar zij hielden geen stand en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.
De dwaas zegt in zijn hart: ‘Er is geen god.’ Zij doen slechte, schandelijke dingen; er is er geen die goed doet. De HEER ziet neer vanuit de hemel, op de mensenkinderen of er ergens een wijze is, die zoekt naar God. Allen zijn zij afgeweken, één verdorven bende, er is er geen die goed doet, zelfs niet één. Ineens worden zij verschrikkelijk met schrik geslagen, want God is in het gezelschap van de rechtvaardigen. Het complot tegen de arme wordt altijd verijdeld, want de HEER is zijn toevlucht.
Zij redeneerden onjuist, toen zij onder elkaar zeiden: ‘Laten wij de rechtschapen arme tiranniseren en de weduwe niet ontzien en ons niet storen aan de grijze haren van de hoogbejaarde. Onze kracht moet de maatstaf zijn van het recht, want wat zwak is dient kennelijk tot niets.
Laten wij de rechtschapene belagen, want hij is ons tot last en hij verzet zich tegen wat wij doen. Hij verwijt ons overtredingen van de wetten. Hij beschuldigt ons ervan dat wij afwijken van wat wij geleerd hebben.’
Jezus ging op het veulen zitten. Velen spreidden hun mantels op de weg uit, anderen groene takken die ze in het veld gekapt hadden. De mensen die Hem omstuwden jubelden: ‘Hosanna; gezegend de komende in de Naam van de Heer. Geprezen het komende koninkrijk van onze vader David! Hosanna in de hoge!’ Zo trok Hij Jeruzalem binnen, de tempel in.
Zie hier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, die Mij welgevallig is. Hij roept niet en schreeuwt niet, hij laat zijn stem niet horen op straat. Het gekwetste riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit.
Petrus zei tot Jezus: ‘Heer, mijn leven zal ik voor U geven.’ Jezus antwoordde: ‘Uw leven zult gij voor Mij geven? Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Nog eer de haan kraait, zult gij mij driemaal verloochend hebben. Maar laat uw hart niet verontrust worden. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen.’
Toen de avond gevallen was, lag Hij met de twaalf leerlingen aan. Onder de maaltijd sprak Hij: ‘Voorwaar Ik zeg u: een van u zal Mij overleveren’.
In het bewustzijn dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, stond Hij van tafel op, legde zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen.
Pilatus zei: ‘Gij zijt dus koning?’ Jezus antwoordde: ‘Ja, koning ben Ik. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid.’
Zelf zijn kruis dragend trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heette, in het Hebreeuws Golgotha. Daar sloegen zij Hem aan het kruis en met Hem nog twee anderen, aan elke kant één en Jezus in het midden. Pilatus had ook een opschrift laten maken en op het kruis doen aanbrengen. Het luidde: ‘Jezus de Nazoreeër, de koning van de Joden’.
Toen het avond was geworden nam Jozef van Arimathea het lichaam van Jezus, wikkelde het in een smetteloze lijkwade en legde het in zijn graf dat hij pas in de rots had laten uithouwen. Nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf gerold had, ging hij heen. Maria Magdalena en de andere Maria waren erbij en zaten tegenover het graf.
Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf met welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Zij herinnerden zich zijn woorden: ‘De Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en aan het kruis geslagen, maar op de derde dag verrijzen’. Zij keerden van het graf terug en brachten dit bericht over aan de elf apostelen. Maar het verhaal leek hun beuzelpraat en zij geloofden hen niet.
Het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken, want de redding is ons meer nabij dan toen we tot geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag nadert al. Laten we ons daarom ontdoen van de praktijken van de duisternis en ons omgorden met de wapens van het licht.
Omdat U alles kunt, ontfermt u zich over iedereen; U ziet voorbij aan de zonden van mensen, opdat zij tot inkeer komen. Alles wat er is hebt U lief, niets van wat U gemaakt hebt is U te min; U zou het niet eens gemaakt hebben als U er en afkeer van had. Hoe zou iets tegen uw wil kunnen blijven bestaan? Hoe zou iets kunnen voortbestaan als U het niet in het leven had geroepen? U, Heer, hebt het leven lief en u spaart alles, omdat het van U is.
Toen Israel nog een kind was, had ik het lief; uit Egypte heb ik mijn zoon weggeroepen. Hoe harder ze geroepen werden, hoe meer ze hun eigen weg gingen. Ze brachten offers aan de Baäls en brandden wierook voor godenbeelden – terwijl Ik het toch was die Efraïm leerde lopen en hem op mijn arm nam … Mijn hart wordt verscheurd, door barmhartigheid word Ik bewogen. Ik zal mijn toorn laten varen en Efraïm niet opnieuw te gronde richten, want God ben Ik, en geen mens.
Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en gaat naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen:“Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was“.
Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: “Ik wens jullie vrede!“ Na deze woorden toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. Nog eens zei Jezus: “Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader Mij heeft uitgezonden, zo zend Ik jullie uit“. Na deze woorden blies Hij over hen heen en zei: “Ontvang de heilige Geest. Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven“.
Niemand heeft God ooit gezien. Maar als we elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde in ons ten volle werkelijkheid geworden. Dat wij in Hem blijven en Hij in ons, weten we doordat Hij ons heeft laten delen in zijn Geest. En we hebben zelf gezien waarvan we nu getuigen: dat de Vader zijn Zoon gezonden heeft als redder van de wereld. Als iemand belijdt dat Jezus de Zoon van God is, blijft God in hem en hij in God. Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem.
De leerlingen van Johannes gingen naar hem toe en zeiden: “Rabbi, de man die bij u aan de overkant van de Jordaan was, over wie u een getuigenis afgelegd hebt, is aan het dopen en iedereen gaat naar Hem toe!“ Johannes antwoordde: “Een mens kan alleen ontvangen wat hem door de hemel gegeven wordt. Jullie kunnen van mij getuigen dat ik gezegd heb: “Ik ben de messias niet, maar ik ben voor Hem uit gezonden.“ De bruidegom krijgt de bruid; de vriend van de bruidegom staat te luisteren en is blij dat hij de stem van de bruidegom hoort. Dat vervult mij met grote vreugde. Hij moet groter worden en ik kleiner“.
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: “Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij.“ Dit was de man van wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: “Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden“.
Hier is mijn dienaar, Hem zal ik steunen, Hij is mijn uitverkorene, in Hem vind ik vreugde. Ik heb Hem met mijn Geest vervuld. Hij zal alle volken het recht doen kennen. Hij schreeuwt niet, verheft zijn stem niet, Hij roept niet luidkeels in het openbaar; het geknakte riet breekt Hij niet af, de kwijnende vlam zal Hij niet doven. Het recht zal Hij zuiver doen kennen.
Gelukkig wie nederig van hart zijn want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden, Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Gelukkig wie zuiver zijn, want zij zullen God zien. Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van Mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten, verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.
Toen Jezus met zijn leerlingen en gevolgd door een grote menigte weer uit Jericho vertrok, zat daar een blinde bedelaar langs de weg, een zekere Bartimeüs, de zoon van Timeüs. Toen hij hoorde dat Jezus uit Nazaret voorbijkwam, begon hij te schreeuwen: “Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij!“ De omstaanders snauwden hem toe dat hij zijn mond moest houden, maar hij schreeuwde des te harder: “Zoon van David, heb medelijden met mij!“
Jezus bleef staan en zei: “ Roep hem“. Ze riepen hem en zeiden tegen hem: “ Houd moed, sta op, Hij roept u“. Hij gooide zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus. Jezus vroeg hem: „“ Wat wilt u dat Ik voor u doe?“ De blinde antwoordde: „“ Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien“. Jezus zei tegen hem: „“ Ga heen, uw geloof heeft u gered“. En meteen kon hij weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.
Toen zijn moeder en zijn broers waren aangekomen stuurden ze iemand naar binnen om Hem te halen. Zelf bleven ze buiten wachten. Er zat een groot aantal mensen om Hem heen, die zeiden tegen hem: “ Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken u“. Hij antwoordde: “Wie zijn mijn moeder en mijn broers?“ Hij keek de mensen aan die in een kring om hem heen zaten en zei: “Jullie zijn mijn moeder, en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder“.
Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.“ De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.“ Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.
Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar Hem toe met de vraag: “Bent U degene die komen zou of moeten we een andere verwachten?” Jezus antwoordde: “Zeg aan Johannes wat jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan Mij geen aanstoot neemt“.
Jezus zei: “De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven. Waarachtig, Ik verzeker u: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven. Wie Mij dient moet Mij volgen: waar Ik ben zal ook mijn dienaar zijn, en wie Mij dient zal door de Vader geëerd worden“.
Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon – degene die aan huidvraat had geleden – aanwezig was bij een feestmaal, kwam er een vrouw binnen: Ze had een albasten flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het flesje en goot de olie uit over zijn hoofd. Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: “Waar is deze verkwisting goed voor? Die olie had immers voor meer dan driehonderd denarie verkocht kunnen worden, en dat geld hadden we aan de armen kunnen geven.“ Ze voeren tegen haar uit. Maar Jezus zei: “Laat haar met rust. Waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets goeds voor Mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, jullie kunnen weldaden aan hen bewijzen wanneer je maar wilt, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn. Wat ze kon, heeft ze gedaan: ze heeft mijn lichaam nu al met olie gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan“.
Ik ben de wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. Iedere rank aan Mij die geen vrucht draagt snijdt Hij weg, en iedere rank die wel vrucht draagt snoeit Hij bij, opdat hij meer vruchten draagt. Jullie zijn al rein door alles wat Ik tegen jullie gezegd heb. Blijf in Mij, dan blijf Ik in jullie. Een rank die niet aan de wijnstok blijft, kan uit zichzelf geen vrucht dragen. Zo kunnen jullie geen vrucht dragen als jullie niet in Mij blijven. Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als iemand in Mij blijft en Ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder Mij kun je niets doen.
Toen het zover was, ging Hij samen met de apostelen aanliggen voor de maaltijd. Hij zei tegen hen:
“Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. Want Ik zeg jullie: Ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.“ Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: “Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. Want Ik zeg jullie: vanaf nu zal Ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.“ En Hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: “Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.“ Zo nam Hij na de maaltijd ook de beker, en zei: “Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt“.
“Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. Maar Ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken.“ Simon antwoordde: „Heer, ik ben bereid om met U de gevangenis in te gaan en te sterven.“ Maar Jezus zei: “Ik zeg je, Petrus, deze nacht zal de haan kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je Mij kent“.
Jezus wist dat zijn tijd gekomen was en dat Hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader. Hij had de mensen die Hem in de wereld toebehoren lief, en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan (Joh. 13,1).
Jezus droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats. Daar kruisigden ze Hem, met twee anderen, aan weerskanten één van Hem en Jezus in het midden (Joh 19,17).
Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei Hij: “Ik heb dorst.“ Er stond daar een vat zure wijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond. Nadat Jezus ervan gedronken had zei Hij: “Het is volbracht.“ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest (Joh. 19,28.30).
Wie kan geloven wat wij hebben gehoord? Aan wie is de macht van de Heer geopenbaard? Als een loot schoot hij op onder Gods ogen, als een wortel die uitloopt in dorre grond. Onopvallend was zijn uiterlijk, hij miste iedere schoonheid, zijn aanblik kon ons niet bekoren. Hij werd veracht, door mensen gemeden. Hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht.
Hij was het die onze zonden droeg, die ons lijden op zich nam. Wij echter zagen Hem als een verstoteling, door God geslagen en vernederd. Om onze zonden werd Hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd Hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing. (..) Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid, als een ooi die stil is bij haar scheerders deed Hij zijn mond niet open. Door een onrechtvaardig vonnis werd Hij weggenomen. Wie van zijn tijdgenoten heeft er oog voor gehad? Hij werd verbannen uit het land der levenden, om de zonden van mijn volk werd hij geslagen. Hij kreeg een graf bij de misdadigers, zijn laatste rustplaats was bij de rijken; toch had Hij nooit enig onrecht begaan, nooit bedrieglijke taal gesproken.
Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan de mens. En als mens verschenen, heeft Hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer’ tot eer van God, de Vader.
Toen Jezus in Betanië aankwam, hoorde Hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Marta ging Hem tegemoet. Ze zei tegen Jezus: ’Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat God U alles zal geven wat U vraagt.’ Jezus zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ ‘Ja’ zei Marta ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft zal nooit meer sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer’ zei ze, ‘ik geloof dat U de messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen’.
Een van de twaalf, Tomas (dat betekent ‘tweeling’), was er niet bij toen Jezus kwam. Toen de andere leerlingen hem vertelden: ‘Wij hebben de Heer gezien!’ zei hij: ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.’ Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar en Tomas was er nu ook bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jezus in hun midden staan. ‘Ik wens jullie vrede!’ zei Hij, en daarna richtte Hij zich tot Tomas: ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ Tomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’ Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je Mij gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven?’.
Na het ontbijt aan het meer sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer; U weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ Nog eens vroeg Hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen.’ En voor de derde maal vroeg Hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van Me?’ Petrus werd verdrietig omdat Hij hem de derde keer vroeg of hij van Hem hield. Hij zei: ‘Heer, U weet alles, U weet toch dat ik van U houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen. Waarachtig, Ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt. Met deze woorden duidde ‘Hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei Hij: ‘Volg mij’.
Ik buig mijn knieën voor de Vader, die de vader is van elke gemeenschap in de hemelsferen en op aarde. Moge Hij vanuit zijn rijke luister uw innerlijke wezen kracht en sterkte schenken door zijn Geest, zodat door uw geloof Christus kan gaan wonen in uw hart, en u geworteld en gegrondvest blijft in de liefde. Dan zult u met alle heiligen de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte kunnen begrijpen, ja de liefde van Christus kennen die alle kennis te boven gaat, opdat u zult volstromen met Gods volkomenheid. Aan Hem die door de kracht die in ons werkt bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij vragen of denken, aan Hem komt de eer toe, in de kerk en in Christus Jezus, tot in alle generaties, tot in alle eeuwigheid. Amen.
In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.
Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door hem zou geloven. Hij was niet zelf het licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam. Het Woord was in de wereld, de wereld is door Hem ontstaan en toch kende de wereld Hem niet. Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van Hem waren hebben Hem niet ontvangen. Wie Hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft Hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God.
Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. Van Hem getuigde Johannes toen hij uitriep: ‘Hij is het over wie ik zei: ‘Die na mij komt is meer dan ik, want Hij was er voor mij!’ Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. Niemand heeft God ooit gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen.
Keer terug tot de Heer, je God, want genadig is Hij en barmhartig, geduldig en vol liefde, tot vergeving bereid. Laat je met Hem verzoenen. Nu is het de gunstige tijd, nu is de dag van de redding.
Zoek de Heer nu Hij zich laat vinden, roep Hem terwijl Hij nabij is. Laat de goddeloze zijn slechte weg verlaten, laat de onrechtvaardige zijn snode plannen herzien. Laat hij terugkeren naar onze God die hem ruimhartig zal vergeven.
Ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schade toebrengt.
Wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie, ze hebben hun loon al ontvangen. Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader die in het verborgene is. En jullie Vader die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
Heer, onze Heer, hoe machtig is uw naam allerwegen op de aarde.
Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door U daar bevestigd,
wat is dan de mens dat U aan hem denkt, het mensenkind dat U naar hem omziet? U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd: schapen, geiten, al het vee, en ook de dieren van het veld, de vogels aan de hemel, de vissen in de zee en alles wat trekt over de wegen der zeeën. Heer, onze Heer, hoe machtig is uw naam allerwegen op de aarde.
Heel de wereld is voor U, God, als een stofje op een weegschaal, als een dauwdruppel die ‘s ochtends op de aarde valt… Alles wat er is, hebt U lief, niets van wat U gemaakt hebt is U te min… U, Heer, hebt het leven lief en U spaart alles, omdat het van U is.
De Heer heeft de mens uit de aarde geschapen en doet hem naar haar terugkeren. Hij schonk de mensen een afgemeten aantal dagen, maar ook macht over alles wat op aarde is. Hij heeft hen toegerust met zijn eigen kracht en hen naar zijn eigen beeld gemaakt.
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag…’
(vertaling Oosterhuis)
Uw schepping ben ik in hart en nieren, Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder. Ik dank U, Gij hebt mij zo wonderlijk gemaakt, ontzaglijke wonderen zijn al uw werken. Door U ben ik gekend, mijn ziel en mijn gebeente, in mij was niets voor uw ogen verborgen toen ik werd gevormd in het diepste geheim, prachtig gevlochten in de schoot van de aarde. Ik was nog ongeboren en Gij had mij reeds gezien…
Een eeuwige God is de Heer, schepper van de einden der aarde. Hij wordt niet moe, Hij raakt niet uitgeput, zijn wijsheid is niet te doorgronden. Hij geeft de vermoeide kracht, de machteloze geeft Hij macht in overvloed. Jonge strijders worden moe en raken uitgeput, zelfs sterke helden struikelen, maar wie hoopt op de Heer krijgt nieuwe kracht.
Maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten, noch over je lichaam wat je zult aantrekken. Het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding… Kijk naar de lelies hoe ze groeien. Ze werken niet en weven niet… Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven geworpen wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal Hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen?
Mijn God, Gij peilt mijn hart en Gij kent mij, Gij weet waar ik ga of sta, Gij doorziet mijn gedachten van verre, Gij hebt mijn reizen en rusten bepaald, en wat ik ook doe, Gij zijt ermee vertrouwd, ja, en er komt geen woord over mijn lippen, mijn God, of Gij hebt het al gehoord. Gij zijt voor mij en Gij zijt achter mij, Gij hebt uw hand op mij gelegd – wonder van wijsheid dat mij te boven gaat, onbereikbaar, ik kan er niet bij
Dit zegt de Heer die jou geschapen heeft, Jakob, die jou gevormd heeft, Israël:
wees niet bang, Ik zal je vrijkopen, Ik heb je geroepen bij je naam, je bent van Mij.
Moet je door water gaan: Ik ben bij je; of door rivieren: je wordt niet meegesleurd;
moet je door vuur gaan: het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien…
Zo kostbaar ben je in mijn ogen, zo waardevol. Ik heb je lief.
Luister naar Mij, volk van Jakob en al wat er van Israël nog over is – van de moederschoot af door Mij gedragen, door Mij gekoesterd vanaf de geboorte: tot in je ouderdom blijf Ik dezelfde, tot in je grijsheid zal Ik je steunen. Wat Ik gedaan heb, zal Ik blijven doen, Ik zal je steunen en beschermen.
De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water, Hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden tot eer van zijn Naam. Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij; uw stok en uw staf, zij geven mij moed…
Sion zegt: ‘De Heer heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten’. Kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? En zelfs al zou zij het vergeten, Ik vergeet jou nooit. Ik heb je in mijn handpalm gegrift, je staat Mij steeds voor ogen.
Op de dag dat je geboren werd, was er niemand om je navelstreng door te snijden of om je schoon te wassen. Niemand keek naar je om, niemand had medelijden met je. Op de dag van je geboorte werd je ergens op een akker achtergelaten, zo weinig waarde werd er aan je leven gehecht. Toen kwam Ik voorbij en zag hoe je in je bloed lag te spartelen. Ik zei tegen je: ‘Leef! Blijf in leven’… Ik liet je groeien als een bloem in het veld…
In die tijd zag Jezus een grote menigte, en Hij voelde medelijden met hen, want ze waren als schapen zonder herder, en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.
Neem uw herdersstaf, Heer, en weid uw volk, de schapen die uw erfdeel zijn: tussen de bomen, midden in het woud, zijn ze zo vereenzaamd…
Welke God is als Gij, die de schuld vergeeft, voorbijgaat aan de zonde en zijn vreugde vindt in goedheid?
Ach Efraïm, hoe zou ik je ooit kunnen prijsgeven? Mijn hart wordt verscheurd, door barmhartigheid word ik bewogen. Ik zal mijn toorn laten varen. Want ik ben God en geen mens, Ik ben de heilige in uw midden.
Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er één van verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: deelt in mijn vreugde, want mijn schaap dat verloren was geraakt, heb ik gevonden.
“Vader,” zei de zoon tegen zijn vader, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten.” Maar de vader zei tegen zijn slaven: “Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.”
Zolang ik doof was voor de stem van mijn geweten, werd ik verteerd van binnen, vluchtte in zelfbeklag. Mijn krachten kwijnden weg… Toen kon ik mijn kwaad niet meer voor U verbergen. Ik dacht: ik ga naar Hem, zeggen wat ik gedaan heb – en Gij hebt mij vergeven.
De Heer is de vergeving van mijn zonden, Hij zal mij genezen, keer op keer. Hij roept mijn leven weg uit het graf, omgeeft mij met goedheid en tedere liefde.
‘Wees niet bang, Maria, luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen…. De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken… Maria zei: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’
Jezus kwam vanuit Nazareth naar de Jordaan om zich door Johannes te laten dopen. Op het moment dat Hij uit het water omhoog kwam, zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in Jou vind ik vreugde’.
‘De Geest des Heren is over mij gekomen… Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer.’
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennésaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen. Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon, en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Er stak een hevige storm op en de golven sloegen over de boot zodat hij al vol liep. Intussen lag Hij aan de achtersteven op het kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden Hem: “Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?” Hij stond op, richtte zich met een dwingend woord tot de wind en sprak tot het water: “Zwijg stil!” De wind ging liggen en het werd volmaakt stil. Hij sprak tot hen: “Waarom zijt gij zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?”
Op een sabbat was er in de synagoge een man aanwezig met een verschrompelde rechterhand… Hij zei tot de man: ‘Sta op en kom in het midden.’ De man stond op en trad naderbij. Jezus zei tot de Farizeeën: “Ik vraag u: is het niet eerder geoorloofd op sabbat goed te doen dan kwaad, iemand te redden dan te laten omkomen?” Toen liet Hij zijn blik rondgaan over hen allen en zei tot de man: “Steek uw hand uit.” Hij deed het en zijn hand was weer gezond. De Farizeeën en Schriftgeleerden waren buiten zichzelf van woede.
‘Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar’.
‘Ook Ik veroordeel u niet: ga heen, en zondig voortaan niet meer’.
Wie is belangrijker, degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar Ik ben in jullie midden als iemand die bedient.
Gelukkig wie nederig van hart zijn… Gelukkig de treurenden… Gelukkig de zachtmoedigen… Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid… Gelukkig de barmhartigen… Gelukkig wie zuiver van hart zijn… Gelukkig de vredestichters… Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden…
Wees barmhartig zoals uw Vader barmhartig is. Oordeel niet, dan zult ge niet geoordeeld worden. Veroordeel niet, dan zult ge niet veroordeeld worden. Spreek vrij en ge zult vrijgesproken worden. Geef, en u zal gegeven worden: een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten…
Eens viel iemand in de handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem halfdood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een Leviet: hij kwam daar langs, en hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan die op reis was bij hem, hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee tienlingen te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: zorg voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden. Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in de handen van de rovers gevallen is?”
Vrees niet, kleine kudde. Het heeft jullie Vader behaagd jullie het koninkrijk te schenken. Verkoop jullie bezittingen en geef aalmoezen. Zorg voor een beurs die niet verslijt, een schat in de hemel die niet opraakt, waar geen dief bij kan komen en die geen mot kan aantasten. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.
Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek hoe de mensen er geld in wierpen… Er kwam een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide… Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle anderen die er geld in hebben gegooid; want die hebben gegeven van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud.
Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad. Blijf in mijn liefde. Als gij mijn geboden onderhoudt zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van mijn Vader heb onderhouden in zijn liefde blijf. Dit zeg Ik u opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden.
Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen… En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd; Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis…
Dit is mijn dienaar, zegt Jahweh, mijn uitverkorene, in Hem vind ik vreugde. Ik heb Hem met mijn geest vervuld… Hij schreeuwt niet, Hij verheft zijn stem niet, Hij roept niet luidkeels in het openbaar; het geknakte riet breekt Hij niet af, de kwijnende vlaspit zal Hij niet doven…
Jezus werd diepbedroefd, en Hij verklaarde: ‘Waarachtig, ik verzeker jullie: een van jullie zal mij verraden.’… Judas nam het brood aan en ging meteen weg. Het was nacht.
Simon Petrus zei tot Jezus: ‘Heer, ik ben zelfs bereid om met U de gevangenis in te gaan en te sterven.’ Maar Jezus zei: ‘Ik zeg je, Petrus, deze nacht zal de haan niet kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je Mij kent.’
Onder de maaltijd stond Jezus van tafel op. In het bewustzijn dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, legde Hij zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen…
Toen ze op het zogeheten Schedelveld kwamen, sloegen ze Jezus daar aan het kruis.
Jezus sprak: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen’… Boven zijn hoofd hing het opschrift: ‘Dit is de koning van de Joden’… Toen riep Jezus luidkeels: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest’. Na deze woorden stierf Hij.
Vandaag geen Bijbeltekst… geen woorden…
enkel stilte,
veel stilte…
Op de eerste dag van de week ging Maria van Magdala, in alle vroegte – het was nog donker – naar het graf en zag dat de steen voor de opening van het graf was weggehaald. IJlings liep ze naar Simon Petrus en de andere leerling, die van wie Jezus hield, en zei: ‘Ze hebben de Heer uit het graf gehaald, en we weten niet waar ze Hem nu hebben neergelegd!’ Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf.
In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.
De engel zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze draagt is verwekt door de heilige Geest.’
‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal hem de naam Immanuël geven, ‘wat in onze taal betekent ‘God met ons’.
Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst. De geest van de HEER zal op hem rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van kennis en eerbied voor de HEER. Hij ademt eerbied voor de HEER; zijn oordeel stoelt niet op uiterlijke schijn, noch grondt hij zijn vonnis op geruchten.
Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Heer, zorg dat ik weer kan zien.’
‘Maar omdat je geen geloof hebt gehecht aan mijn woorden, die op de voorbestemde tijd in vervulling zullen gaan, zul je stom zijn en niet kunnen spreken tot de dag waarop dit alles gaat gebeuren.’
Kort daarop reisde Maria in grote haast naar het bergland, naar een stad in Juda, waar ze het huis van Zacharias binnenging en Elisabet begroette. Toen Elisabet de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; ze werd vervuld met de heilige Geest en riep luid: ‘De meest gezegende ben je van alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot!’
‘Ik zal mijn tent niet binnengaan noch mij te ruste leggen op mijn bed, mijn ogen niet overgeven aan de slaap noch mijn wimpers aan de sluimer, voordat ik een plaats vind voor de HEER, een woning voor de Machtige van Jakob.’
In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië. Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam.
Soms daalden zij af naar zee, gingen scheep en bevoeren het wijde water, ze zagen de daden van de HEER, zijn wonderen op de oceaan. Hij sprak en ontketende storm, hoog zweepte hij de golven op. Zij stegen tot aan de hemel, vielen neer in de diepte, hun maag keerde om van ellende, ze tolden en tuimelden als dronkaards, alle kennis baatte hun niets. Ze riepen in hun angst tot de HEER – hij leidde hen weg uit vele gevaren, hij bracht de storm tot zwijgen, de golven gingen liggen. Het verheugde hen dat de zee tot rust kwam, hij bracht hen naar een veilige haven.
Verlamden zullen springen als herten, de mond van stommen zal jubelen: waterstromen zullen de woestijn splijten, beken de dorre vlakte doorsnijden. Het verzengde land wordt een waterplas, dorstige grond wordt waterrijk gebied.
In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had.
Hoor, een stem roept: ‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God. Laat elke vallei verhoogd worden en elke berg en heuvel verlaagd, laat ruig land vlak worden en rotsige hellingen rustige dalen. De luister van de HEER zal zich openbaren voor het oog van al wat leeft. De HEER heeft gesproken!’
Opeens verscheen hem een engel van de Heer, die aan de rechterkant van het reukofferaltaar stond. Zacharias schrok hevig bij het zien van de engel en hij werd door angst overvallen. Maar de engel zei tegen hem: ‘Wees niet bang, Zacharias, je gebed is verhoord: je vrouw Elisabet zal je een zoon baren, en je moet hem Johannes noemen. Vreugde en blijdschap zullen je ten deel vallen, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen.’
Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van de HEER. Duisternis bedekt de aarde en donkerte de naties, maar over jou schijnt de HEER, zijn luister is boven jou zichtbaar. Volken laten zich leiden door jouw licht, koningen door de glans van je schijnsel.
Maria zei: ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam.’
Toen werd Jakob wakker. ‘Dit is zeker’ zei hij, ‘op deze plaats is de HEER aanwezig. Dat besefte ik niet.’
Eerbied vervulde hem. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit’ zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’
Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken. De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de messias, de Heer.’
Je zult stralen van vreugde als je het ziet, je hart zal van blijdschap overslaan. De schatten van de zee zullen je toevallen, de rijkdom van vreemde volken valt je in de schoot. Een vloed van kamelen zal je land overspoelen, jonge kamelen uit Midjan en Efa. Uit Seba komen ze in groten getale, beladen met wierook en goud. Zij verkondigen de roemrijke daden van de HEER.
Raadsheren stuurt hij barrevoets weg en van rechters maakt hij dwazen. Hij rukt koningen hun mantel af en bindt hun een lendendoek om. Priesters stuurt hij barrevoets weg en heersers brengt hij ten val. Hij knevelt de tong van wijze mannen en berooft de ouden van hun oordeelskracht. Over aanzienlijken stort hij verachting uit en hij maakt de gordels van edelen los. Hij onthult het diepste van de duisternis en brengt het zwartste donker naar het licht.
Het Woord was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan en toch kende de wereld hem niet. Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen. Wie hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God.
Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.
‘Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’ En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’
Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.
Zoek de Heer nu hij zich laat vinden, roep hem terwijl hij nabij is. Laat de goddeloze zijn slechte weg verlaten, laat de onrechtvaardige zijn snode plannen herzien. Laat hij terugkeren naar de Heer, die zich over hem zal ontfermen, laat hij terugkeren naar onze God, die hem ruimhartig zal vergeven.
Mijn plannen zijn niet jullie plannen, en jullie wegen zijn niet mijn wegen – spreekt de Heer. Want zo hoog als de hemel is boven de aarde, zo ver gaan mijn wegen jullie wegen te boven, en mijn plannen jullie plannen.
Maak mij, Heer, met uw wegen vertrouwd, leer mij uw paden te gaan. Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij, want u bent de God die mij redt, op u blijf ik hopen, elke dag weer.
Schenk uw dienaar een opmerkzame geest, zodat ik uw volk kan besturen en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Want hoe zou ik anders recht kunnen spreken over dit immense volk van u? Het beviel de Heer dat Salomo juist hierom vroeg, en hij zei tegen hem: ‘Omdat je hierom vraagt – niet om een lang leven of grote rijkdom of de dood van je vijanden, maar om het vermogen om te luisteren en te onderscheiden tussen recht en onrecht – zal ik je wens vervullen.
Meteen daarna dreef de Geest hem de woestijn in. Veertig dagen bleef hij in de woestijn, waar hij door Satan op de proef werd gesteld. Hij leefde er te midden van de wilde dieren, en engelen zorgden voor hem. Nadat Johannes gevangen was genomen, ging Jezus naar Galilea, waar hij Gods goede nieuws verkondigde. Dit was wat hij zei: ‘De tijd is gekomen, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’
Het is met het koninkrijk van de hemel als met een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn dienaren erop uit om de bruiloftsgasten uit te nodigen, maar die wilden niet komen. Daarna stuurde hij andere dienaren op pad met de opdracht: “Zeg tegen de genodigden: ‘Ik heb een feestmaal bereid, ik heb mijn stieren en het mestvee laten slachten. Alles staat klaar, kom dus naar de bruiloft!’” Maar ze negeerden hen en vertrokken, de een naar zijn akker, de ander naar zijn handel.
Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
Toen de mens en zijn vrouw God, de Heer, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. Maar God, de Heer, riep de mens: ‘Waar ben je?’
Welnu, dit zegt de Heer, die jou schiep, Jakob, die jou vormde, Israël: Wees niet bang, want ik zal je vrijkopen, ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij! Moet je door het water gaan – ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd. Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien.
Toen Abram negenennegentig jaar was, verscheen de Heer aan hem en zei: ‘Ik ben God, de Ontzagwekkende. Leef in verbondenheid met mij, leid een onberispelijk leven. Ik wil met jou een verbond aangaan en ik zal je veel, heel veel nakomelingen geven.’
‘Luid klinkt een stem in de woestijn: ‘Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden! Iedere kloof zal worden gedicht, elke berg en heuvel geslecht, kromme wegen recht gemaakt, hobbelige wegen geëffend; en al wat leeft zal zien hoe God redding brengt.’
Toen verscheen Elia aan hen, samen met Mozes, en ze spraken met Jezus. Petrus nam het woord en zei tegen Jezus: ‘Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.
Alles wat er is hebt u lief, niets van wat u gemaakt hebt is u te min; u zou het niet eens gemaakt hebben als u er een afkeer van had. Hoe zou iets tegen uw wil kunnen voortbestaan als u het niet in het leven had geroepen? U Heer, hebt het leven lief en u spaart alles.
Men noemt je niet langer Verlatene en je land niet langer Troosteloos oord, maar je zult heten Mijn verlangen en je land Mijn Bruid. Want de Heer verlangt naar jou en je land wordt ten huwelijk genomen. Zoals een jongeman een meisje tot vrouw neemt, zo zullen jouw zonen jou ten huwelijk nemen, en zoals de bruidegom zich verheugt over zijn bruid, zo zal je God zich over jou verheugen.
Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en gaat hij naar huis.
Ik was het die Efraïm leerde lopen en hem op mijn arm nam. Maar zij beseften niet dat ik hen verzorgde. Zacht leidde ik hen bij de teugels, aan koorden van liefde trok ik hen mee; ik verloste hen van het juk om hen te laten eten, ik hield hun het voer zelfs nog voor.
‘Daarom zeg ik je: haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want ze heeft veel liefde betoond; maar wie weinig wordt vergeven, betoont ook weinig liefde.’ Toen zei hij tegen haar: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ Zijn tafelgenoten dachten bij zichzelf: Wie is hij, dat hij zelfs zonden vergeeft? Hij zei tegen de vrouw: ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede.’
Geliefde broeders en zusters, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt uit God voort. Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde.
Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’ De leerlingen dachten aan wat er geschreven staat: ‘De hartstocht voor uw huis zal mij verteren.’
‘Kom niet dichterbij,’ waarschuwde de Heer, ‘en trek je sandalen uit, want de grond waarop je staat, is heilig. Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.’ Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken.
Heer, u kent mij, u doorgrondt mij, u weet het als ik zit of sta, u doorziet van verre mijn gedachten, ga ik op weg of rust ik uit, u merkt het op, met al mijn wegen bent u vertrouwd.
Jezus zag hem liggen; hij wist hoe lang hij al ziek was en zei tegen hem: ‘Wilt u gezond worden?’ De zieke antwoordde: ‘Heer, als het water gaat bewegen, is er niemand om mij erin te helpen; ik probeer het wel, maar altijd is een ander al vóór mij in het water.’ Jezus zei: ‘Sta op, pak uw mat op en loop.’ En meteen was de man gezond: hij pakte zijn slaapmat op en liep.
Er werd ook een verlamde bij hem gebracht, die door vier mensen gedragen werd. Omdat ze zich niet door de menigte konden wringen, haalden ze een stuk van het dak weg boven de plaats waar Jezus zat, en toen ze een opening hadden gemaakt, lieten ze de verlamde op zijn draagbed naar beneden zakken. Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’
De Farizeeën joegen de man die blind geweest was weg. Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ ’Als ik wist wie het was, heer, zou ik in hem geloven,‘ zei hij. ‘U kijkt naar hem en u spreekt met hem,’ zei Jezus. Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer’ en hij boog zich voor Jezus neer. Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’
Weer een ander zei: ‘Ik zal u volgen, Heer, maar sta me toe dat ik eerst afscheid neem van mijn huisgenoten.’ Jezus zei tegen hem: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.’
Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht omdat anders zijn daden bekend worden. Maar wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet.
Toen hij opstond om voor te lezen, werd hem de boekrol van de profeet Jesaja overhandigd, en hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven staat: ‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun gezicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’ Hij rolde de boekrol op, gaf hem terug aan de dienaar en ging weer zitten; de ogen van alle aanwezigen in de synagoge waren op hem gericht. Hij zei tegen hen: ’Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.’
Toen hij de poort van de stad naderde, werd er net een dode naar buiten gedragen, de enige zoon van een weduwe. Een groot aantal mensen vergezelde haar. Toen de Heer haar zag, werd hij door medelijden bewogen en zei tegen haar: ‘Weeklaag niet meer.’ Hij kwam dichterbij, raakte de lijkbaar aan – de dragers bleven stilstaan – en zei: ‘Jongeling, ik zeg je: sta op!’ De dode richtte zich op en begon te spreken, en Jezus gaf hem terug aan zijn moeder.
Onderweg vroeg hij aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ Ze antwoordden: ‘Johannes de Doper, en anderen zeggen Elia, en weer anderen zeggen dat u een van de profeten bent.’ Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordde: ‘U bent de Messias.’
Jezus zei: ‘Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga.’ Toen zei Tomas: ‘Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ Jezus zei: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien.’
Toen trokken veel leerlingen zich terug en gingen niet verder met hem mee. Jezus vroeg nu aan de twaalf: ’Willen jullie soms ook weggaan?’ Simon Petrus gaf antwoord: ‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven, en wij geloven en weten dat u de Heilige van God bent.’
Jezus sprak Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’
Als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven. Wie mij dient moet mij volgen: waar ik ben zal ook mijn dienaar zijn, en wie mij dient zal door de Vader geëerd worden.
Blijf in mij, dan blijf ik in jullie. Een rank die niet aan de wijnstok blijft, kan uit zichzelf geen vrucht dragen. Zo kunnen jullie geen vrucht dragen als jullie niet in mij blijven. Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Zonder mij kun je niets doen.
Wie buiten u heb ik in de hemel? Naast u wens ik geen ander op aarde. Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, de rots van mijn bestaan, al wat ik heb, is God, nu en altijd.
Hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden tot eer van zijn naam. Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed.
Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon. Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?
Ga op weg, en bedenk wel: ik zend jullie als lammeren onder de wolven. Neem geen geldbuidel, geen reistas en geen sandalen mee, en groet onderweg niemand. Als jullie een huis binnengaan, zeg dan eerst: ‘Vrede voor dit huis!’
Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de Heer van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God.
Allen die voor hem uit liepen of achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David. Hosanna in de hemel!’
Maria nam een kruikje kostbare, zuivere nardusolie, zalfde de voeten van Jezus en droogde ze af met haar haar. De geur van de olie trok door het hele huis. Judas Iskariot, een van de leerlingen, degene die hem zou uitleveren, vroeg: ‘Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven?’ Dat zei hij niet omdat hij zich om de armen bekommerde – hij was een dief: hij beheerde de kas en stal eruit. Maar Jezus zei: ‘Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis; de armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet.’
Jezus verklaarde: ‘Waarachtig, ik verzeker jullie: een van jullie zal mij verraden.’ De leerlingen keken elkaar aan en vroegen zich af wie hij bedoelde. Een van hen, de leerling van wie Jezus veel hield, lag naast hem aan tafel aan, en Simon Petrus beduidde hem dat hij moest vragen wie Jezus bedoelde. Hij boog zich naar Jezus toe en vroeg: ‘Wie, Heer?’
Kinderen, ik blijf nog maar een korte tijd bij jullie. Jullie zullen me zoeken, maar wat ik tegen de Joden gezegd heb, zeg ik nu ook tegen jullie: ‘Waar ik heen ga, daar kunnen jullie niet komen.’ Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten ook jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.
Jezus, die wist dat de Vader hem alle macht had gegeven, dat hij van God was gekomen en weer naar God zou teruggaan, stond tijdens de maaltijd op. Hij legde zijn bovenkleed af, sloeg een linnendoek om en goot water in een waskom. Hij begon de voeten van zijn leerlingen te wassen en droogde ze af met de doek die hij omgeslagen had.
Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei hij: ‘Ik heb dorst.’ Er stond daar een vat water met azijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond. Nadat Jezus ervan gedronken had zei hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.
Maria uit Magdala en de andere Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten.
Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde. Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat hij uit de doden moest opstaan. De leerlingen gingen terug naar huis.
‘Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren en op de aarde zullen volkeren in angst verkeren, radeloos door het gebulder van de onstuimige zee. De mensen zullen het besterven van schrik, in spanning om wat de wereld gaat overkomen, want de hemelse heerscharen zullen in verwarring geraken. Dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op een wolk, met macht en grote heerlijkheid. Wanneer zich dit alles begint te voltrekken, richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt naderbij.’
Hij sprak tot de honderdman: ‘Ik zal hem komen genezen’. Maar de honderdman antwoordde: ‘Heer, ik ben het niet waard dat gij onder mijn dak komt; maar een enkel woord van u is voldoende om mijn knecht te doen genezen. Want al ben ik zelf een ondergeschikte, ik heb weer manschappen onder mij; en tot de een zeg ik: ga, en hij gaat; en tot een ander: kom, en hij komt; en aan mijn knecht: doe dit, en hij doet het’.
Jezus zei: ‘Niemand weet wie de Zoon is tenzij de Vader; en wie de Vader is tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren’. Daarop keerde hij zich naar zijn leerlingen afzonderlijk en zei tot hen: ‘Gelukkig de ogen die zien wat gij ziet. Ik zeg u: Vele profeten en koningen verlangden te zien wat gij ziet, maar zij hebben het niet gezien; en te horen, wat gij hoort, maar zij hebben het niet gehoord’.
Jezus riep zijn leerlingen bij zich en sprak: ‘Ik heb medelijden met al deze mensen, omdat ze al drie dagen lang bij mij blijven, zodat ze nu zonder voedsel zijn; maar Ik wil hen niet laten gaan zonder dat zij eerst gegeten hebben, omdat ik vrees dat zij anders onderweg zullen bezwijken’. De leerlingen merkten echter op: ‘Waar halen wij op een zo eenzame plaats genoeg brood vandaan om al dat volk te verzadigen?’ Jezus vroeg hun: ‘Hoeveel broden hebt ge dan?’ ‘Zeven’, antwoordden zij, ‘en wat visjes’.
Niet ieder die tot mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is. Ieder nu, die deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man die zijn huis op rotsgrond bouwde. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij stortten zich op dat huis, maar het viel niet in, want het stond op gegrondvest op de rots.
Toen Jezus verder ging, volgden hem twee blinden die luidkeels riepen: ‘Heb medelijden met ons, Zoon van David’. En nadat hij een huis was binnengegaan, kwamen de blinden naar hem toe. Jezus vroeg hun: ‘Gelooft u dat ik dit kan doen?’ Ze antwoordden: ‘Zeker Heer!’ Daarop raakt hij hun ogen aan en zei: ‘Zoals u gelooft, zo zal het ook gebeuren’.
‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt heilig genoemd worden en Zoon van God. Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want voor God is niets onmogelijk.’ Nu zei Maria: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’.
In het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius, … kwam het woord van God over Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. Daarop begon hij in heel de streek rond de Jordaan op te treden en een doopsel van bekering te preken tot vergeving van zonden, zoals staat in het boek der godsspraken van de profeet Jesaja: Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Elk dal moet gevuld, elke berg of heuvel geslecht worden; de kronkelpaden moeten recht, de ruwe wegen effen worden. En heel de mensheid zal Gods redding zien.
‘Wat is gemakkelijker te zeggen: uw zonden zijn u vergeven; of te zeggen: sta op en loop?’ Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven – en hij sprak tot de lamme: ‘Ik zeg u, sta op, neem uw bed op en ga naar huis’. Onmiddellijk stond hij voor aller ogen op, nam het bed waarop hij gelegen had mee en ging God verheerlijkend naar huis.
‘Wat dunkt u? Wanneer een man honderd schapen heeft en een daarvan verdwaalt, zal hij dan niet de negenennegentig in de bergen alleen laten om op zoek te gaan naar het verdwaalde? En gelukt het hem dat te vinden, voorwaar ik zeg u, dan zal hij over dat ene meer verheugd zijn dan over de negenennegentig die niet verdwaald waren. Zo ook wil uw hemelse Vader niet dat een van deze kleinen verloren gaat.’
‘Komt allen tot mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en ik zal u rust en verlichting schenken. Neemt mijn juk op uw schouders en leert van mij: ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’
Voorwaar, ik zeg u: ‘Onder wie uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij. Van de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Rijk der hemelen zich met geweld baan en geweldenaars maken het buit. Want al de profeten en de Wet, tot aan Johannes, hebben het slechts voorspeld; maar als gij het van mij wilt aannemen: Deze is de Elia die zou komen. Wie oren heeft, hij luistere!’
Immers: Johannes komt, eet niet en drinkt niet, en ze zeggen: ‘Hij is van de duivel bezeten!’ De Mensenzoon komt, eet en drinkt wel, en ze zeggen: ‘Kijk die gulzigaard en wijndrinker, die vriend van tollenaars en zondaars!’ Maar de wijsheid vindt haar rechtvaardigheid in haar werken.
Toen stelden de leerlingen hem de vraag: ‘Waarom zeggen de schriftgeleerden toch dat eerst Elia moet komen?’ Hij gaf hun ten antwoord: ‘Inderdaad, Elia zal komen om alles te herstellen. Ik zeg u zelfs: Elia is reeds gekomen, maar zij hebben hem niet herkend, doch naar willekeur met hem gehandeld, zoals ook de Mensenzoon van hen te lijden zal hebben’.
Omdat het volk vol verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde, of hij niet de Messias zou zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord: ‘Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur’.
Geslachtslijst van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. Abraham was de vader van Isaak, Isaak van Jakob, Jakob van Juda en zijn broers; … Boaz was de vader van Obed, geboren uit Ruth; Obed was de vader van Isaï en Isaï van David, de koning. David was de vader van Salomo, die geboren werd uit de vrouw van Uría; … Jakob nu was de vader van Jozef, de man van Maria, en uit haar werd geboren Jezus die Christus genoemd wordt.
Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij er over in stilte van haar te scheiden. Terwijl hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer die tot hem sprak: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de heilige Geest’.
Maar Zacharias zei tot de engel: ‘Hoe kan ik dat weten? Ik ben oud en ook mijn vrouw is reeds op jaren’. De engel antwoordde hem: ‘Ik ben Gabriël die voor Gods aangezicht staat, en ik ben gezonden om tot u te spreken en u deze blijde boodschap aan te kondigen. Zie, gij zult zwijgen en niet in staat zijn te spreken tot de dag waarop dat zal gebeuren, omdat ge mijn woorden niet geloofd hebt; deze zullen echter op hun tijd in vervulling gaan’.
In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je’.
Kort daarop reisde Maria met grote haast naar het bergland, naar een stad in Juda, waar zij het huis van Zacharias binnenging en Elisabet begroette. Toen Elisabet de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; Elisabet werd vervuld met de heilige Geest en riep luid: ‘De meest gezegend ben je van alle vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot’.
Maria zei: ‘Mijn hart prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen. Ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam. Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert. Hij toont de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot hij van hun troon en wie gering is, geeft hij aanzien. Wie honger heeft overlaadt hij met gaven, maar rijken stuurt hij weg met lege handen. Hij trekt zich het lot aan van Israël zijn dienaar, zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd: Hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid’. Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en ging toen terug naar huis.
Uit jou, Betlehem in Efrata, te klein om tot Juda’s geslachten te behoren, uit jou komt iemand voort die voor Mij over Israël zal heersen. Zijn oorsprong ligt in lang vervlogen tijden, in de dagen van weleer. Hij zal aantreden en hen als een herder weiden, bekleed met de macht van de Heer, zijn God, met de majesteit van diens verheven naam. Zij zullen veilig wonen, want hij zal heersen tot aan de einden der aarde, en hij brengt vrede.
‘En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste, want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor hem gereed te maken, en om zijn volk bekend te maken met hun redding door de vergeving van hun zonden. Dankzij de liefdevolle barmhartigheid van onze God zal het stralende licht uit de hemel over ons opgaan en verschijnen aan allen die leven in duisternis en verkeren in de schaduw van de dood, zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede.’
Toen de engelen waren teruggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Laten we naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt’. Ze gingen meteen op weg, en troffen Maria aan en Jozef en het kind dat in de voederbak lag. Toen ze het kind zagen, vertelden ze wat hun over dat kind was gezegd. Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat de herders tegen hen zeiden, maar Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef erover nadenken. De herders gingen terug, terwijl ze God loofden en prezen om alles wat ze gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd.
Op de gunstige tijd heb ik u verhoord, op de dag van het heil ben ik u te hulp gekomen.
Nu is er die gunstige tijd. Vandaag is het de dag van het heil.
Ik neem heden de hemel en de aarde tot getuigen tegen u. Leven en dood houd ik u voor, zegen en vloek. Kies dan het leven, dan zult gij met uw nakomelingen het leven bezitten door de Heer uw God te beminnen.
Het vasten dat Ik wens is dit: uw brood delen met de hongerigen, de dakloze zwervers opnemen in uw huis, de naakten kleden die gij ziet en u niet afkeren van uw eigen vlees.
Wanneer gij dan tot de Heer bidt zal Hij u verhoren. Wanneer gij dan tot Hem roept zal Hij antwoorden: ‘Hier ben ik.’
Bij het tolhuis gekomen richtte Jezus zijn blik op een tollenaar die daar zat, een zekere Levi.
Hij zei tot hem: ‘Volg Mij.’ De man stond op, liet alles achter en volgde Hem.
Zo zegt de Schrift: ‘Niemand die in God gelooft zal worden teleurgesteld.’ Er bestaat geen verschil tussen Jood en heiden. Zij hebben allen dezelfde Heer, rijk aan gaven voor allen die Hem aanroepen. Want al wie de naam van de Heer aanroept zal gered worden.
De beproever kwam naar Jezus toe en zei: ‘Als u de zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen brood worden.’ Hij antwoordde: ‘Er staat geschreven: “Niet van brood alleen zal de mens leven, maar van ieder woord dat komt uit de mond van God.”’
Gods weg is volmaakt, het woord van de Eeuwige is zuiver. Een schild is Hij voor allen die bij Hem schuilen. De God die mijn sterke vesting is baant een volmaakte weg voor mij.
En God zag hoe zij terugkwamen van hun heilloze wegen. En God kreeg spijt, dat Hij hen met dat onheil bedreigd had. Hij bracht het niet ten uitvoer.
U wil ik prijzen, Heer, uit heel mijn hart, omdat U naar mijn bidden hebt geluisterd. Wanneer ik tot U riep hebt U mij steeds verhoord, U hebt mij altijd nieuwe moed gegeven.
Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden.
Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden, en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Jezus nam Petrus, Johannes en Jakobus mee en ging de berg op om te bidden. Terwijl Hij aan het bidden was klonk een stem: ‘Dit is mijn uitverkoren zoon, luister naar Hem!’
Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is. Oordeel niet, dan zal er niet over jou geoordeeld worden. Veroordeel niet, dan zul je niet veroordeeld worden.
Vergeef, dan zal je vergeven worden. Want de maat die je voor anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt.
De dood is niet door God gemaakt. God vindt geen vreugde in de ondergang van enig levend wezen. Hij heeft alles geschapen om het te laten bestaan. Alles ter wereld dient om het leven in stand te houden.
Wie onder u de eerste wil zijn moet slaaf van u wezen, zoals ook de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.
De Godzoeker is als een boom aan het water geplant, die vruchten draagt op zijn tijd; des zomers verdorren zijn bladeren niet, maar al wat hij doet komt tot bloei.
De Eeuwige immers let op de weg van de rechtvaardigen, de weg van de zondaars loopt dood.
Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers er in uit en bouwde een wachttoren. Hij verpachtte hem aan wijnbouwers en vertrok naar het buitenland. Toen de tijd van de oogst gekomen was zond hij zijn dienaars naar de wijnbouwers om de opbrengst in ontvangst te nemen.
De vader antwoordde: ‘Jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is ook van jou.
Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.’
Vanuit de doornstruik riep God hem toe: ‘Mozes, Mozes!’
‘Hier ben ik’ antwoordde hij. Toen sprak de Eeuwige: ‘Kom niet dichterbij en doe uw sandalen uit, want de grond waarop je staat is heilig.’
Naäman, de melaatse, ging naar Elisa, de profeet. Deze zond iemand met de boodschap: ‘Was u zeven maal in de Jordaan. Dan zal uw huid weer gezond worden en zult gij gereinigd zijn.’
Nu zijn wij, Heer, het kleinste volk geworden van alle volkeren op aarde en nergens ter wereld hebben wij nog iets te betekenen vanwege onze zonden. Maar laat ons bij U gehoor vinden vanwege ons vermorzeld hart en onze ootmoedige geest.
Jezus zei tot de vrouw aan wie Hij te drinken vroeg: ‘Als u de gave van God kende, als u wist wie het is die tegen u zegt: ‘geef mij te drinken’, dan had u Hem erom gevraagd en Hij had u levend water gegeven.’
Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeen brengt, die verstrooit.
Ik wil hen van hun ontrouw genezen en hun van harte mijn liefde schenken. Mijn toorn heeft zich van hen afgewend. Ik wil voor Israël zijn als de dauw: als een lelie zal hij gaan bloeien.
Wat moet Ik met u beginnen, Juda? Uw vroomheid is als de morgennevel, als de dauw die vroeg in de morgen verdwijnt. Vroomheid wens Ik, geen offergaven en liefde voor God meer dan brandoffers.
Wie in Christus is, is een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen. En dit alles komt van God.
Jezus zei tot de koninklijke beambte: ‘Als jullie geen wondertekenen zien dan geloven jullie niet.’ Maar hij antwoordde: ‘Heer kom toch eer mijn kind sterft.’
De schriftgeleerden zeiden tot de genezene: ‘Het is sabbat, je mag je bed niet dragen.’ Hierop antwoordde hij hun: ‘Die mij gezond heeft gemaakt, die heeft mij gezegd: ‘Neem je bed op en loop!’’
Sion denkt: ‘De Heer heeft mij verlaten, mijn God heeft mij vergeten.’ Kan een vrouw haar zuigeling vergeten? En al zou een moeder haar kind vergeten, nee, Ik vergeet u nooit!
Ik blijf wakend uitzien naar de Heer, blijf hopen op de God die mij zal redden; mijn God zal mij verhoren. Al ben ik gevallen, ik sta weer op; al zit ik in het duister, de Heer blijft mijn licht.
Jezus riep met luide stem: ‘Gij kent Mij en gij weet waar Ik vandaan ben; toch ben Ik niet uit Mijzelf gekomen, maar iemand die waarachtig is heeft Mij gezonden en Hem kent u niet. Ik ken Hem, want Ik kom bij Hem vandaan; Hij is het die Mij gezonden heeft.’
Wij moeten de werken van Hem die Mij gezonden heeft verrichten zolang het dag is. Er komt een nacht en dan kan niemand werken. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld.
Niet dat ik al zover ben en mijn doel al heb bereikt. Maar ik houd vol in de hoop eens dat te kunnen grijpen, waarvoor Christus Jezus mij gegrepen heeft.
De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden, tot eer van zijn naam. Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij.
Hij die Mij gezonden heeft is met Mij; Hij heeft Mij niet alleen gelaten,
omdat Ik altijd doe wat Hem behaagt.
Indien gij trouw blijft aan mijn woord zijt gij waarlijk mijn leerlingen. Dan zult ge de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrij maken.
De Joden zeiden tot Jezus: ‘U bent nog geen vijftig en u zou Abraham gezien hebben?’ ‘Waarachtig, ik verzeker u,’ antwoordde Jezus, ‘van voordat Abraham er was, ben Ik.’
‘Ik heb U lief, mijn Heer, mijn sterkte. God, mijn steenrots, bij U kan ik schuilen.’ In mijn nood riep ik tot de Heer, ik schreeuwde naar mijn God om hulp. In zijn paleis hoorde Hij mijn stem, mijn roepen bereikte zijn oren.
Mijn heiligdom zal voor altijd in hun midden staan. Bij hen zal Ik wonen;
Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. En de volken zullen beseffen dat Ik, de Eeuwige, Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor altijd in hun midden is.
Hij, die bestond in goddelijke majesteit heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden.
Maria nam een pond nardusbalsem, echte en heel kostbare, zalfde daarmee Jezus voeten en droogde ze met haar haren af. Het huis hing vol balsemgeur.
Petrus vroeg Jezus: ‘Heer, waarom kan ik U niet terstond volgen? Mijn leven zal ik voor U geven.’ Jezus antwoordde: ‘Uw leven zult gij voor Mij geven? Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Nog eer de haan kraait zult gij Mij driemaal verloochend hebben.’
Judas Iskariot ging naar de hogepriesters en zei: ‘Wat wilt gij mij geven als ik Hem u in handen speel?’ Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit. En van toen af zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren.
In de nacht waarin Hij werd overgeleverd nam Jezus brood, en na gedankt te hebben brak Hij het en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis.’
Zelf zijn kruis dragend trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet, in het Hebreeuws Golgotha. Daar sloegen ze Hem aan het kruis.
En met Hem nog twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden.
Door de dood die Hij gestorven is heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde. Het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.
Maria Magdalena berichtte: ‘Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.’ Want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.
‘Eens zal de dag komen dat de berg met de tempel van de HEER rotsvast zal staan, verheven boven de heuvels.
Alle volken zullen daar samenstromen, en zeggen: ‘Laten we optrekken naar de berg van de HEER, naar de tempel van Jakobs God.
Hij zal ons onderrichten, ons de weg wijzen, en wij zullen zijn paden bewandelen.’
Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers en hun speren tot snoeimessen.
Huis van Jakob, zullen we alsnog de wegen van de Heer bewandelen?’
‘Op die dag zal de loot van de Heer een luisterrijk sieraad zijn
en wordt de vrucht van het Land een heerlijke roem
voor wie uit Israël behouden zijn gebleven…’
‘In die dagen zal een twijg ontspruiten.
De Geest van de Heer zal op hem rusten.
Dan zondigt niemand meer,
doet niemand meer kwaad op heel mijn heilige berg,
maar zal de gehele aarde vervuld zijn met liefde tot God,
zoals de zeebodem bedolven is onder water.’
‘In die dagen zal de Heer der hemelse machten
voor alle volkeren op deze berg een gastmaal aanrichten;
een gastmaal van vette spijzen,
een gastmaal van belegen wijnen.
Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren
die ligt over alle volkeren
en de doek die uitgespreid ligt over alle naties.
Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen…’
‘Opent de poorten en laat binnentrekken de rechtvaardige natie die God trouw is gebleven.
Die standvastig zijn van hart, omringt Gij met uw vrede,
want op U hebben zij hun vertrouwen gesteld.’
‘Nog een korte tijd en de doven zullen verstaan wat er voorgelezen wordt,
na de duisternis en nacht zullen de ogen van de blinden weer zien.
Warhoofden komen tot inzicht, opstandigen tot rede.’
‘De Heer zal u genadig zijn, zodra Hij uw geweeklaag hoort.
Hij zal u antwoorden, zodra Hij uw geroep verneemt.
Uw oren zullen een stem achter u horen die zegt:
‘Dit is uw weg. Volg hem,
waarheen hij u ook leidt.’’
‘Mijn God, verleen de koning uw wijsheid,
de koningszoon uw rechtvaardigheid.
De arme die steun vraagt, zal hij bevrijden,
de ongelukkige zonder hulp.
Hij zal zich ontfermen over misdeelden,
de zwakken schenkt hij weer levensmoed.’
‘Maak slappe handen sterk;
geef kracht aan knikkende knieën.
Spreek tot allen die de moed verloren hebben:
‘Vat moed en vrees niet!
God komt eraan om u te redden…!’’
‘Richt uw ogen naar boven en kijk eens goed.
Wie heeft dat alles geschapen?
Hoe kunt gij dan zeggen, Jakob,
hoe kunt gij beweren, Israël,
dat uw wegen voor de Heer verborgen zijn;
dat de Heer ontgaat waar u recht op hebt…?’
‘Ik ben de Heer uw God die u wil voeren over de weg die gij moet gaan.
Als gij acht gegeven had op mijn geboden,
zou de voorspoed u reeds nu omspoeld hebben als een bergstroom
en zou uw welvaart zo uitgestrekt geweest zijn als de zee met zijn golven.’
‘Elia,
Van u staat geschreven
dat gij u gereed houdt voor de vastgestelde tijd
om de toorn te stillen aleer hij gaat woeden
om de harten van de vaderen naar de zonen te keren
en de stammen van Jakob te herstellen.’
‘Eens zal de dag komen dat de berg
met de tempel van de HEER rotsvast zal staan,
verheven boven de heuvels.
Alle volken zullen daar samenstromen, en zeggen:
‘Laten we optrekken naar de berg van de HEER,
naar de tempel van Jakobs God.
Hij zal ons onderrichten, ons de weg wijzen,
en wij zullen zijn paden bewandelen.’
Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers
en hun speren tot snoeimessen.
Huis van Jakob, zullen we alsnog de wegen van de Heer bewandelen?’
‘Dit is het orakel van de man die geheimen mocht zien; van de man die God hoort spreken; die schouwt wat de Almachtige ontsluiert: ‘Ik zie hem, maar niet heden; ik aanschouw hem, maar niet van nabij…’’
‘Van Juda zal de scepter niet wijken, de staf niet verdwijnen tussen zijn voeten, totdat hij verschijnt die hem dragen mag: hem zijn de volken gehoorzaam.’
‘De tijd komt – zo spreekt de Heer – dat ik een wettige afstammeling van David doe opstaan. Hij zal met bekwaamheid regeren en het land rechtvaardig en eerlijk besturen. Dit is de naam die men hem geeft: ‘God de Heer, onze gerechtigheid’. Eens komt de tijd…’
‘De engel van de Heer verscheen aan de onvruchtbare vrouw en zei: ‘Gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen.’’
‘De Heer geeft u ongevraagd een teken: Zie de jonge vrouw zal ontvangen en een zoon baren, en zij zal hem noemen Immanuel (God met ons)!’
‘Sion, er komt een dag dat over u gezegd zal worden:
‘Uitermate verheugt God zich om u;
door zijn liefde maakt Hij u nieuw.’’
‘Toen Jezus’ moeder Maria verloofd was met Jozef, bleek zij, voordat ze gingen samenwonen, zwanger van de Heilige Geest.’
‘Wat zal er worden van dit kind?’
‘Zacharias, werd vervuld van de Heilige Geest en sprak in profetische woorden: ‘Geprezen zij de Heer, Israëls God:
want genadig zag Hij neer en verloste zijn volk.’’
‘De engel (boodschapper namens God) sprak tot de herders: ‘Ik verkondig u een vreugdevolle boodschap, bestemd voor heel het volk. Heden is u een redder geboren, Christus, de Heer, in de stad van David. Dit zal voor een teken zijn: je zult een pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld, liggend in een kribbe.’’
‘Schep, o God, een zuiver hart in mij,
vernieuw mijn geest, maak mij standvastig,
verban mij niet uit uw nabijheid,
neem uw heilige geest niet van mij weg.
Red mij, geef mij de vreugde van vroeger,
de kracht van een sterke geest.’
‘En toen Jezus de mensen weggestuurd had, ging hij de berg op om in afzondering te bidden. De nacht viel, en hij was daar helemaal alleen.’
‘Sta klaar, doe je gordel om en houd de lampen brandend, en wees als knechten, die hun heer opwachten wanneer hij terugkeert van een bruiloft, zodat ze direct voor hem opendoen wanneer hij aanklopt. Gelukkig de knechten, die de heer bij zijn komst wakend aantreft. Ik verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen aan tafel nodigen en hen bedienen.‘
‘En de duivel toonde Jezus al de koninkrijken van de wereld in al hun pracht, en zei: ‘Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt.’ Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ‘Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.’ ’
‘God zei: ‘Er moet licht komen’, en er was licht. God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde hij dag, de duisternis noemde Hij nacht. Het werd het avond en het werd morgen. De eerste dag.’
‘Vanuit Seïr roept men naar mij: ‘Wachter, hoe lang nog duurt de nacht?
Wachter, hoe lang nog duurt de nacht?’ En de wachter antwoordt: ‘De morgen komt, en ook de nacht.’ ‘
‘Wie in verleiding komt, moet niet beweren: ‘Die verleiding komt van God.’ Want God stelt niemand aan verleiding bloot, zoals hij zelf ook niet door iets slechts in verleiding kan worden gebracht. Iedereen komt in verleiding door zijn eigen begeerte, die hem lokt en meesleept. Geliefde broeders en zusters, vergis u niet: elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader van de hemellichten.’
‘Ik heb het gejammer van de Israëlieten over de slavenarbeid die hun door de Egyptenaren is opgelegd gehoord, en dat heeft mij aan die belofte herinnerd. Daarom moet je dit tegen hen zeggen: ‘Ik ben de HEER. Ik zal de last die de Egyptenaren jullie opleggen van je afnemen, ik zal jullie uit je slavenbestaan bevrijden. Met opgeheven arm zal ik jullie verlossen en de Egyptenaren zwaar straffen. Ik zal jullie aannemen als mijn volk, en ik zal jullie God zijn. (…) Ik zal jullie naar het land brengen dat ik onder ede aan Abraham, Isaak en Jakob beloofd heb.’ ‘
‘Vanuit de woestijn van Sin trok het hele volk van Israël verder, van de ene pleisterplaats naar de andere, volgens de aanwijzingen van de HEER. Toen ze hun tenten opsloegen in Refidim, bleek daar geen water te zijn om te drinken. Ze maakten Mozes verwijten. ‘Geef ons te drinken, geef ons water!’ zeiden ze. Mozes zei: ‘Waarom maakt u mij verwijten? Waarom stelt u de HEER op de proef?’ Maar omdat het volk daar hevige dorst leed, bleef het klagen: ‘Waarom hebt u ons uit Egypte weggevoerd?’ ‘
‘De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. Ik zal zegenen die jou zegenen, wie jou bespot, zal ik vervloeken.’ ‘
‘Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht. (.. ) En uit de wolk klonk een stem: ’Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’ ‘
‘God zei: ‘Er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ En zo gebeurde het. God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag.’
‘Hoe lieflijk is uw woning, HEER van de hemelse machten.
Van verlangen smacht mijn ziel naar de voorhoven van de HEER.
Mijn hart en mijn lijf roepen om de levende God.
Zelfs de mus vindt een huis en de zwaluw een nest waarin ze haar jongen neerlegt,
bij uw altaren, HEER van de hemelse machten, mijn koning en mijn God.’
‘Neem geen deel aan de vruchteloze praktijken van de duisternis maar ontmasker die juist, want wat daar in het verborgene gebeurt, is te schandelijk voor woorden. Maar alles wat door het licht ontmaskerd wordt, wordt openbaar en alles wat openbaar wordt, is zelf licht. Daarom staat er: ‘Ontwaak uit uw slaap en sta op uit de dood, en Christus zal over u stralen.’ ‘
‘Het water stijgt tot aan mijn lippen, muren van water storten op mij neer, zeewier om mijn hoofd verstikt mij.
Ik zink tot de bodem, waar de bergen oprijzen, naar het rijk dat zijn grendels voorgoed achter mij sluit. Maar u trekt mij levend uit de dood omhoog, o HEER, mijn God!
Nu mijn levensadem mij verlaat roep ik u aan, HEER, en mijn gebed komt tot u in uw heilige tempel.’
‘Bij het vallen van de avond was de boot midden op het meer, en Jezus was alleen aan land. Toen Jezus zag dat de leerlingen door de hevige tegenwind maar nauwelijks vooruitkwamen, hoe hard ze ook roeiden, liep hij tegen het einde van de nacht over het meer naar hen toe, en hij wilde hen voorbijlopen. Toen ze hem over het water zagen lopen, dachten ze dat hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit. Ze hadden hem allemaal gezien en raakten in paniek. Maar hij sprak hen meteen aan en zei: ‘Blijf kalm!’ ‘
‘Wie is een God als u, die schuld vergeeft en aan zonde voorbijgaat?
U blijft niet woedend op wie er van uw volk nog over zijn;
liever toont u hun uw trouw.
Opnieuw zult u zich over ons ontfermen en al onze zonden tenietdoen.
Onze zonden werpt u in de diepten van de zee.’
‘ ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen’, zei Jezus, ‘maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ ‘
‘God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. Het droge noemde hij aarde, het samengestroomde water noemde hij zee. En God zag dat het goed was.’
‘Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer. Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. (..) Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. (..) Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’
‘ ‘Wij zijn in het land geweest waar u ons naartoe hebt gestuurd,’ vertelden ze aan Mozes. ‘Werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en deze vruchten groeien er. Maar daar staat tegenover dat de bevolking van dat land sterk is.’ (..) Maar de mannen die met hem mee waren geweest zeiden: ‘We kunnen dat volk niet aanvallen, het is te sterk voor ons.’ (..) ‘Het land … verslindt zijn inwoners.’ Hierop barstte het hele volk in tranen uit, heel de nacht door klonk hun gejammer.’
‘In Refidim werd Israël aangevallen door de Amalekieten. Toen zei Mozes tegen Jozua: ‘Kies een aantal mannen uit en trek met hen tegen Amalek ten strijde. Ikzelf zal morgen op de top van de heuvel gaan staan, met in mijn hand de staf van God.’
Zolang Mozes zijn arm opgeheven hield, was Israël de sterkste partij, maar liet hij zijn arm zakken, dan was Amalek de sterkste. Toen Mozes’ armen zwaar werden, legden Aäron en Chur een steen bij hem neer, zodat hij daarop kon gaan zitten. Zelf gingen ze aan weerszijden van hem staan, om zijn armen te ondersteunen. Daardoor konden zijn armen opgeheven blijven totdat de zon onderging.’
‘Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.’
‘Nee, hij sluimert niet,
hij slaapt niet,
de wachter van Israël.
De HEER is je wachter,
de HEER is de schaduw
aan je rechterhand:
overdag kan de zon je niet steken,
bij nacht de maan je niet schaden.’
‘ ‘Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht voor de wereld.’ Na deze woorden spuwde Jezus op de grond. Met het speeksel maakte hij wat modder, hij streek die op de ogen van de blinde en zei tegen hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar.’ De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien.’
‘God zei: ‘Er moeten lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren, en ze moeten dienen als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het.
God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren.’
‘Nadat Jakob hen over de rivier had geholpen, bracht hij ook al zijn bezittingen naar de overkant. Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. Toen de ander zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’ ‘
‘Nadat ze Sukkot hadden verlaten, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. De HEER ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, ’s nachts in een lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. Overdag ging de wolkkolom het volk voortdurend voor, en ’s nachts de vuurzuil.’
‘Hierna stuurde Jozua, de zoon van Nun, er in het geheim twee spionnen op uit. (..) Toen deze in Jericho waren gekomen, vonden ze onderdak bij een hoer, Rachab genaamd, bij wie ze wilden overnachten. Maar toen de koning van Jericho hoorde dat er die nacht spionnen van Israël waren gekomen, liet hij Rachab het volgende bevel geven: ‘Lever ze uit, die mannen die bij je zijn, want ze zijn hier om te spioneren.’ ‘
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, tegen de ballingen die hij vanuit Jeruzalem naar Babel heeft laten voeren: Bouw huizen en ga daarin wonen, leg tuinen aan en eet van de vruchten, ga huwelijken aan en verwek zonen en dochters. Zoek de vrede voor de stad waarheen ik jullie verbannen heb en bid voor haar tot de HEER want in haar vrede zullen jullie vrede hebben.‘
‘Wij verkondigen niet onszelf, wij verkondigen dat Jezus Christus de Heer is. (..) Maar wij zijn slechts een aarden pot voor deze schat; het moet duidelijk zijn dat onze overweldigende kracht niet van onszelf komt, maar van God. We worden van alle kanten belaagd maar raken niet in het nauw. We worden aan het twijfelen gebracht, maar raken niet vertwijfeld. (..) We dragen in ons bestaan altijd het sterven van Jezus met ons mee, opdat ook het leven van Jezus in ons bestaan zichtbaar wordt.’
‘Maar Jezus zei tot Marta: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ ‘
‘God zei: ‘Het water moet wemelen van levende wezens, en boven de aarde, langs het hemelgewelf, moeten vogels vliegen.’ En hij schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en ook alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was.’
‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: ‘Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.’ Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen.’
‘Nu wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij de last van de zonde, waarin we steeds weer verstrikt raken, van ons afwerpen en vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt. Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof: denkend aan de vreugde die voor hem in het verschiet lag, liet hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis.’
‘Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor! Mijn lief klopt aan! Doe open, zusje, mijn vriendin, mijn duif, mijn allermooiste. (..)
En ik deed open voor mijn lief, maar hij was weg, mijn lief was weggegaan. Een duizeling beving mij toen ik zag dat hij er niet meer was. Ik zocht hem, maar ik vond hem niet, ik riep hem, maar hij antwoordde niet. De wachters vonden mij op hun ronde door de stad. Ze sloegen mij, ze verwondden mij, ze rukten mij de sluier af, de wachters van de muren.
Ik bezweer jullie, meisjes van Jeruzalem, als jullie mijn lief vinden, wat zeggen jullie tegen hem? Dat ik ziek van liefde ben.’
‘Omwille van Sion zal ik niet zwijgen, omwille van Jeruzalem ben ik niet stil, totdat het licht van haar gerechtigheid daagt en de fakkel van haar redding brandt.
Jeruzalem, ik heb wachters op je muren gezet die nooit zullen zwijgen, dag noch nacht.
Jullie die een beroep doen op de HEER, gun jezelf geen rust en gun hem evenmin rust, totdat hij Jeruzalem weer heeft gegrondvest en haar roem op aarde heeft bevestigd. ‘
‘Het hart van het volk schreeuwt tot de Heer. O, muur van Sion, laat je tranen stromen als een rivier, dag en nacht, aan één stuk door; gun je ogen geen rust. Weeklaag in de nacht, jammer tot de ochtend, stort je hart uit als water, ten overstaan van de Heer. Hef je handen naar hem op, voor het leven van je kinderen, die op elke straathoek van honger versmachten.’
‘De talloze mensen die voor Jezus uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!’ Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’
‘God zei: ‘Laten we mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.’
‘Jezus zei tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.’ Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’ Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen.’
‘Toen Jezus in het huis van Simon aanwezig was bij een feestmaal, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het flesje en goot de olie uit over zijn hoofd. Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: ‘Waar is deze verkwisting goed voor?’ Ze voeren tegen haar uit. Maar Jezus zei: ‘Laat haar met rust, waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. Ik zal niet altijd bij jullie zijn. Ze heeft mijn lichaam nu al met olie gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis.’ ‘
‘Toen riep Mozes de oudsten van Israël bij elkaar. ‘Elke familie moet een lam of bokje kiezen’, zei hij, ‘en dat moet worden geslacht als pesachoffer. En als uw kinderen dan vragen: ‘Wat betekent dit gebruik?’ antwoord dan: ‘Wij brengen de HEER een pesachoffer omdat hij de huizen van de Israëlieten voorbij is gegaan toen hij de Egyptenaren strafte; ons heeft hij gespaard.’ Die nacht waakte de HEER om hen uit Egypte weg te leiden.’
‘Maar Jezus slaakte een luide kreet en blies de laatste adem uit. En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. Toen de centurio, die recht tegenover hem stond, hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods zoon.‘ Van een afstand keken ook enkele vrouwen toe.’
‘Na deze gebeurtenissen vroeg Josef uit Arimatea – die uit vrees voor de Joden in het geheim een leerling van Jezus was – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus gaf toestemming en Josef nam het lichaam mee. Nikodemus, die destijds ’s nachts naar Jezus toe gegaan was, kwam ook; hij had een mengsel van mirre en aloë bij zich, wel honderd litra.’
‘Na de sabbat, toen de ochtend van de eerste dag van de week gloorde, kwam Maria uit Magdala met de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde steen weg en ging erop zitten. De engel zei tot de vrouwen: ‘Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. Hij is niet hier, hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Kijk maar, dat is de plaats waar hij gelegen heeft.’ ‘
‘U kent de huidige tijd: het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken, want de redding is ons meer nabij dan toen wij tot geloof kwamen.’
‘Heer, ik ben het niet waard dat u onder mijn dak komt,
u hoeft alleen maar te spreken en mijn slaaf zal genezen.’
‘Jezus richtte zich apart tot de leerlingen en zei tegen hen:
‘gelukkig de ogen die zien wat jullie zien!’ ‘
‘Nadat Jezus zijn leerlingen bij zich had geroepen zei hij: ‘Ik heb medelijden met al die mensen, want ze zijn nu al drie dagen bij me en ze hebben niets meer te eten.’ ‘
‘ ‘Niet iedereen die ‘Heer, Heer,’ tegen mij zegt zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader.’
‘Toen Jezus verder ging volgden hem twee blinden die luidkeels riepen: ‘Heb medelijden met ons, Zoon van David!’ En nadat hij een huis was binnen gegaan kwamen de blinden naar hem toe. Jezus vroeg hun: ‘Gelooft u dat ik dit kan doen?’ Zij antwoordden: ‘Zeker, Heer!’ ‘
‘Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘De oogst is groot, maar er zijn weinig arbeiders. Vraag dus de eigenaar van de oogst, of hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen.’
‘In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea.
Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’ ‘
‘Wat is gemakkelijker te zeggen: ‘Uw zonden zijn u vergeven’, óf ‘sta op en loop’? Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven; En hij zei tegen de verlamde: ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ ‘
Wat denken jullie? Als iemand honderd schapen bezit en een daarvan dwaalt af, zal hij er dan niet negenennegentig in de bergen achterlaten en op weg gaan om het afgedwaalde dier te zoeken?
‘Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven.’
‘Wie de Heer welgevallig is mag zijn weg gaan met vaste tred. Al komt hij ten val, hij blijft niet liggen, want de Heer richt hem op.’
‘Jezus zei tot de menigte: ‘Waarmee zal ik de mensen van deze generatie vergelijken? Ze lijken op kinderen die op het marktplein zitten en elkaar toeroepen: ‘Toen we voor jullie op de fluit speelden wilden jullie niet dansen, toen we een klaaglied zongen, wilden jullie niet rouwen.’ ‘
‘Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar hem toe met de vraag: ‘Bent u degene die komen zou, of moeten wij een ander verwachten?’’
‘Iemand had twee zonen. Hij zei tegen een: ‘Jongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk.’ De zoon antwoordde: ‘Ik wil niet,’ maar later bedacht hij zich en ging alsnog. Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Deze antwoordde: ‘Ja, vader,’ maar ging niet. Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?’
‘Ik wil horen wat God ons zegt.
De Heer spreekt woorden van vrede.
Voor wie Hem eren is zijn hulp nabij:
zijn glorie komt wonen in ons land.’
‘Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, Zoon van Abraham… Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt. ‘
Toen Jozef overwoog Maria in het geheim te verstoten verscheen hem in een droom een engel van de Heer. De Engel zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw, Maria, bij je te nemen, want het kind dat zij draagt is verwekt door de heilige Geest.’
‘Als bode zal hij (Johannes) voor God uitgaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.’
‘Jozef werd wakker en deed wat de engel van de Heer hem had opgedragen: hij nam Maria bij zich als zijn vrouw, maar hij had geen gemeenschap met haar voordat zij haar zoon gebaard had. En hij gaf hem de naam Jezus.’
‘Wie ben ik, dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt? Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.’
‘Maria zei: ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan.’ ‘
‘Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel het bergland van Judea werden deze gebeurtenissen (rond de geboorte van Johannes de Doper) besproken. Ieder die het hoorde bleef er over nadenken en vroeg zich af: Hoe zal het verder gaan met dit kind? Want de machtige hand van de Heer beschermde hem.’
‘Dank zij de liefdevolle barmhartigheid van onze God zal het stralende licht uit de hemel over ons opgaan en verschijnen aan allen die leven in duisternis en verkeren in de schaduw van de dood, zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede.’
‘Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol goedheid en waarheid. En wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.’
Let op dat jullie de gerechtigheid niet beoefenen voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden. […] Jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
Wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?
Wanneer je de hongerige schenkt wat je zelf nodig hebt en de verdrukte gul onthaalt, dan zal je licht in het donker schijnen, je duisternis wordt als het licht van het middaguur.
Daarna ging hij naar buiten en zag hij bij het tolhuis een tollenaar zitten die Levi heette. Hij zei tegen hem: “Volg mij!” Levi stond op, liet alles achter en volgde hem.
Meteen daarna dreef de Geest hem de woestijn in.
Ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen.
Zoals regen of sneeuw neerdaalt uit de hemel en daarheen niet terugkeert zonder eerst de aarde te doordrenken […], zo geldt dit ook voor het woord dat voortkomt uit mijn mond: het keert niet vruchteloos naar mij terug.
Zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn.
Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan.
Laat je gave bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen.
Heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen. Toen verscheen Elia aan hen, samen met Mozes, en ze spraken met Jezus. […] Uit de wolk klonk een stem: “Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem!”
Geef, dan zal je gegeven worden; een goede, stevig aangedrukte, goed geschudde en overvolle maat wal je worden toebedeeld. Want de maat die je voor anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt.
Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. […] De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.
We zijn nu op weg naar Jeruzalem, waar de Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en de schriftgeleerden, die hem ter dood zullen veroordelen. […] Jullie weten dat heersers hun volken onderdrukken en dat leiders hun macht misbruiken. Zo zal het bij jullie niet mogen gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste zal zijn, zal jullie dienaar moeten zijn.
Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.
Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: “Dat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden en zo zijn erfenis opstrijken.”
Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. […] We konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.
De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas. Maar voor wie geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, is Christus Gods kracht en wijsheid, want het dwaze van God is wijzer dan mensen, en het zwakke van God is sterker dan mensen.
Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer mag ik nader komen en Gods gelaat aanschouwen?
Daarop kwam Petrus bij Jezus staan. […] “Toen wierp de dienaar zich aan de voeten van zijn heer en smeekte hem: ´Heb geduld met mij, ik zal u alles terugbetalen´. Zijn heer kreeg medelijden, hij liet hem vrij en schold hem de geleende som kwijt.”
Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.
Jezus dreef een demon uit die niet kon spreken. Toen de demon verdreven was, begon de stomme te spreken en de mensenmenigte stond verbaasd. Maar enkelen van hen zeiden: “Dankzij Beëlzebul, de vorst der demonen, kan hij demonen uitdrijven.”
Wat heb ik nog met afgoden te maken? Ik wil zijn liefde beantwoorden, mijn oog op hem richten. Dan ben ik als een cipres, altijd groen; het zijn uw vruchten die ik draag.
De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank u dat ik niet ben als de andere mensen.” […] De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.”
De Mensenzoon moet hoog verheven worden. […] God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. […] Het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht. […] Wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet.
Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. […] Er zal alleen maar blijdschap zijn en groot gejuich om wat ik schep. Ik herschep Jeruzalem in een jubelende stad en schenk haar bevolking vreugde. […] Geen geween of geweeklaag wordt daar nog gehoord. […] Zij zullen huizen bouwen en er zelf in wonen, wijngaarden planten en zelf van de opbrengst eten.
Jezus zag hem liggen; hij wist hoe lang hij al ziek was en zei tegen hem: “Wilt u gezond worden?”
Dit zegt de Heer: “In het uur van mijn genade geef ik je antwoord, op de dag van de redding zal ik je helpen. Ik zal je behoeden, ik neem je in dienst voor mijn verbond met de mensen, om het land weer op te richten, om het verlaten erfgoed in eigendom terug te geven, om tegen gevangenen te zeggen: “Ga in vrijheid!” en tegen wie in het duister verblijft: “Kom tevoorschijn!” […] Kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? Zelfs al zou zij het vergeten, ik vergeet jou nooit.”
De Heer zei tegen Mozes: “Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat je uit Egypte hebt geleid, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die ik hun gewezen heb.”
Geef hem de naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden.
Laten wij die boom met al zijn vruchten vellen, hem uit het land der levenden wegkappen, dan wordt zijn naam nooit meer genoemd.
Zij vroegen hem of ze Jezus konden ontmoeten. […] Jezus zei: “De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven. Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. […] Nu ben ik doodsbang. Wat moet ik zeggen? Vader, laat dit ogenblik aan mij voorbijgaan? Maar hiervoor ben ik juist gekomen. Laat nu zien hoe groot uw naam is, Vader.”
Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond. […] Hij bukt zich weer en schreef op de grond. […] “Ik veroordeel u ook niet,” zei Jezus. “Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.”
Hij die mij gezonden heeft is bij mij; Hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat Hij wil.
Als de God die wij vereren ons uit een brandende oven en uit uw handen kan redden, zal Hij ons redden. Maar ook al redt Hij ons niet, majesteit, weet dan dat wij uw goden niet zullen vereren, noch zullen buigen voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.
“Voor God is niets onmogelijk.” Maria zei: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.”
Als wat ik doe niet van mijn Vader komt, geloof me dan niet, maar als dat wel het geval is en u gelooft me toch niet, geloof dan tenminste wat ik doe. Dan zult u begrijpen dat de Vader in mij is en dat ik in de Vader ben.
Veel Joden die naar Maria toe gekomen waren en gezien hadden wat Jezus deed, kwamen tot geloof in Hem. Maar enkelen gingen naar de farizeeën om hun te vertellen wat Jezus gedaan had. Daarop riepen de hogepriesters en de farizeeën het Sanhedrin bijeen: “Wat moeten we doen? Deze man doet veel wondertekenen, en als we hem zijn gang laten gaan, zal iedereen in hem gaan geloven.”
Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens.
Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet, hij roept niet luidkeels in het openbaar; het geknakte riet breekt hij niet af, de kwijnende vlam zal hij niet doven. […] Ik maak je tot een licht voor alle volken, om blinden de ogen te openen, om gevangenen te bevrijden uit de kerker, wie in het duister zitten uit de gevangenis.
Nadat hij dit gezegd had werd Jezus diepbedroefd, en hij verklaarde: “Waarachtig, ik verzeker jullie: een van jullie zal mij verraden.” De leerlingen keken elkaar aan en vroegen zich af wie hij bedoelde. Een van hen, de leerling van wie Jezus veel hield, lag naast hem aan tafel aan, en Simon Petrus beduidde hem dat hij moest vragen wie Jezus bedoelde. Hij boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg: “Wie, Heer?”
Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam. Wij echter zagen hem als een verstoteling, door God geslagen en vernederd. Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing.
Hij begon de voeten van zijn leerlingen te wassen en droogde ze af met de doek die hij omgeslagen had. Toen hij bij Simon Petrus kwam, zei deze: “U wilt toch niet mijn voeten wassen, Heer?” Jezus antwoordde: “Wat ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het wel begrijpen.” […] Wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.
Ze sloegen hem in het gezicht. […] Pilatus zei: “Zie de mens.” […] Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: “Dat is uw zoon.”
“Jij bent ook een van hen!” Petrus zei: “Ik weet niet waar je het over hebt.” […] De Heer draaide zich om en keek Petrus aan, en toen herinnerde Petrus zich de woorden van de Heer: “Nog voor er vannacht een haan heeft gekraaid zul je mij driemaal verloochenen.” Hij ging naar buiten en huilde bitter.
Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden. […] Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. Daarop zeiden ze tegen elkaar: “Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?”